Preek 2 Thessalonicenzen 1:7b-10

Preek 2 Thessalonicenzen 1:7b-10
Door Ds. HG Gunnink, gehouden te Bedum, 06.01.2019

Liturgie

Morgendienst

  • Votum + zegengroet
  • Psalm 97:1,2,3
  • Tien Woorden
  • Psalm 119:10,11,12
  • Gebed
  • Gezang 25:1,2,3
  • Lezen
    • Jesaja 66:12-17
    • 2 Thessalonicenzen 1
  • Tekst
    • 2 Thessalonicenzen 1:7b-10
  • Bediening van het Woord
  • Psalm 97:4,5
  • Gebed
  • Dienst van de offeranden
  • Psalm 68:13
  • Zegen

Middagdienst

  • Votum + zegengroet
  • Psalm 97:1,2,3
  • Gebed
  • Gezang 25:1,2,3
  • Lezen
    • Jesaja 66:12-17
    • 2 Thessalonicenzen 1
  • Tekst
    • 2 Thessalonicenzen 1:7b-10
  • Bediening van het Woord
  • Psalm 97:4,5
  • ApGelBel
    • artt. 1-4,
    • Zingen Gezang 2:4,
    • artt. 8-12
  • Gebed
  • Dienst van de offeranden
  • Psalm 68:13
  • Zegen

Preek

Gemeente van onze Heere, Jezus Christus, 

Het was, -ja, ‘t is alweer even geleden-, het wás advent. Maar, het blíjft toch ook advent? Want de Heere, Jezus, de Gezalfde, zál immers terugkomen. En het is niet alleen maar voor die vier week dat we zeggen: God zál recht doen.  

En toch is dat hele advents-gebeuren iets dat kan zomaar weer verdwijnen. Dan is het opgesloten in die paar week voor kerst. Ja, en dan hebben we het weer gehad. Want wees eens eerlijk: hebt u in de afgelopen week nog aan het terugkomen van onze Heere, Jezus, gedacht?  

En om dat advent levend te houden, wil ik u vanmorgen het Woord van God bedienen onder het thema:  

Onze HeereJezus, zal nóg een keer komen en dan 

1) straft Hij Zijn vijanden voor eeuwig  
2) wordt Hij in Zijn heiligen verheerlijkt voor eeuwig

1) Thessalonica, aan die gemeente is de brief geschreven. Een mooie gemeente. Ze hebben geloof, vertrouwen, veel goede dingen met elkaar. Ze geven om mekaar, ze trekken met elkaar op.  

Maar d’r is ook wel ellende. Wat een lijden! Want – ja, hoe gaat dat nou eenmaal? Ze zijn immers volgelingen van Christus en dan krijgen ze ook van alles over zich heen, net als Christus Zelf. En dat is dan misschien voor ons niet zo makkelijk in te denken, maar voor heel veel andere broeders en zusters van ons op deze aarde wél. Omdat zij dat ook nog steeds meemaken.  

En in die situatie krijgen ze te horen: ‘maar wees ervan overtuigd, God zal de misdaden tegen jullie vergelden!’ Dat is de verwachting waarin ze mogen leven. Hun Heere heeft écht wel alle macht! Dat kan dan op een bepaald moment heel anders lijken, alsof die tegenstanders van Christus en Zijn gemeente het voor het zeggen hebben. Maar zo ís het niet! Hun Heere hééft alle macht. En Hij zál komen om hen voorgoed te redden!  

En nu ziet niemand de Heere Jezus. Dat was in Thessalonica niet zo. Wij zien Hem ook niet. Maar dán zal elk oog Hem zien. Als Hij uit de hemel komt, zoals Hij ook naar de hemel gegaan is.  

Hij komt!  

En Zijn leger vergezelt Hem dan. Hij is Koning, dus Hij heeft een leger. Zijn engelen die ogenblikkelijk doen alles wat Hij hen opdraagt. Denk maar aan het slot van PSALM 103. En er zijn ook nog wel andere teksten.  

Engelen, voortdurend staan ze klaar. Eén wenk is genoeg! En engelen, ze zijn er ook om Zijn straffen uit te voeren. In allerlei hoofdstukken in Openbaring hoor je daarover.  

En dan moet u weer even aan die situatie denken, broeders en zusters. Je kinderen zijn in de afgelopen week lastig gevallen – je zoon werd van zijn fiets getrapt, je dochter werd aangerand, niet alleen maar aangeraakt. Je vrouw ging naar de winkel om spullen te kopen. Maar ze kwam thuis met niks, want ze wilden haar niet helpen. Zelf loop je rond, want je hebt geen werk, alleen van de gemeente krijg je wat hulp.  

Dat is de situatie.  

En dan: hóór! De Heere zal komen en optreden met vlámmend vuur. Bij de verschijning van de HEERE, heb je heel vaak te maken met vuur. Denk maar aan de Sinaï, waar de bliksem flitst en licht. En nu bij de Heere Jezus. Openbaring 1: ogen die vlammend zijn. Want alles wat onrein is, dat brandt Hij weg. Straf en toorn en wraak.  

Want als er één ding is, dan is het dit: Hij moet erkend als de Heere der heren en de Koning van de koningen. Hij is heilig, en alles wat onheilig is, daar maakt Hij een eind aan. En Hij kan dat doen, want Hij is God!  

En als je het dan hebt over dat de Heere komen zal en wraak zal oefenen, dan zullen er op dit moment in deze tijden een heleboel mensen zijn die je aankijken en zeggen van: ‘kan het niet wat anders?’ Wat moet je nu in 20.. met woorden als ‘wraak’ en ‘toorn’ en ‘straf’?’ Maar er is niemand die eerlijk de Bijbel leest, die daar onder uit kan. Heeft de Heere Jezus Zelf daar niet over gesproken? Komt het niet in de profeten en verder in het hele Woord van God, komt het niet voortdúrend aan de orde: ‘Ík ben God en Ik ga voor Míjn eer! En daarom, ja, daarom kom Ik ook om wraak te oefenen! Ál dat onrecht, Ik wíl dat niet!’ 

En wat máák je in deze tijd, in deze wereld het mee: de beledigingen tegen Hemzelf, het knippen in Zijn Woord, de misdaden tegen de Zijnen, de misdaden tegen de menselijkheid.  

Ik las dat gisteren, 42 miljoen ongeboren kinderen gedood! Ónvoorstelbaar! Wát een onrecht tegen de God van het leven!  

En zóu de Heere Die recht doet, zou Hij dat onrecht laten passeren? Geen spráke van!  

Hij spreekt het vonnis uit en Hij zál het oordeel ook uitvoeren!  

Alleen één ding. Nu kunnen de gelovigen in Thessalonica, en nu kunnen wij hier niet fijn een beetje zo gaan staan van: ‘ha, mooi, die mensen die krijgen er fijn van langs. Já, en geef ze er maar góed van langs! Wát een tuig van de richel!’ 

Want dat ze daar in Thessalonica buiten schot blijven, en dat u zeggen mag, dat u Zijn geliefde kinderen bent, dat is het gróótste wonder dat er bestaat! Als het gaat over straf van God, dan kun je maar één ding doen en dat is eerlijk erkennen dat je naar je aard even slecht bent als …, Nou, vul dan maar in, iemand die u kent en die u dan heel erg slecht vindt.  

Bij dat spreken en denken over toorn en straf is het van groot belang, dat je zelf dat ‘in nederigheid’ doet. Ook wíj verdíenen Gods toorn! Maar Jezus Christus! En Zijn werk! En Zijn Heilige Geest! En Gods genáde! En Gods barmhártigheid! En Gods ontférming!  

God komt met dat straffen op voor Zijn éigen eer! En dat is iets wat alléén God mag en kan doen! Híj heeft daar het recht toe!  

Eén van de dingen die onder mensen zoveel moeite opleveren, dat is het punt dat mensen gaan voor hun eigen eer. En daar krijg je áltijd ellende van! Maar ík sta niet in het centrum! En míjn eer is niet zo interessant! Als HIJ maar wordt geëerd en dat ík dat mag doen met mijn dágelijkse leven waarin ik, Zondag 34, alléén op Hem vertrouw, alléén naar Hem luister, mij alléén aan Hem onderwerp. Wat is dat een wónder!  

Wat is het een wónder, dat we hier mogen zitten, dat we Hem mogen aanroepen als ‘onze Vader’. En niet als een kind dat heel bang wegkruipt. Maar juist als een kind dat vol vertrouwen naar zijn Vader toegaat.  

Maar wie zullen hun straf níet kunnen ontlopen, als Hij komt? Dan worden er twee soorten mensen genoemd. Allereerst iedereen die de God van Israël niet wil erkennen als de Énige. Dat zijn al die mensen die afgoden hebben gemaakt en die vereren.  

In Thessalonica begrijpen ze dat, want de buurman, die is telkens druk bezig met de verering van de keizer. En de baas, die loopt de tempel van Zeus plat. En verderop in de straat woont ook nog iemand die zegt dat-ie helemaal nergens in gelooft, want er is gewoon allemaal niks. Dat is een agnost om zo te zeggen. Hij weet ook niks.  

En dan is er afgoderij in allerlei soorten en maten. Ál die mensen moeten níks van de christenen en hun God hebben! Ze kénnen Hem niet. Dat betekent: ze wíllen Hem niet! En ze willen Hem ook niet érkennen! En dat wordt al sterker. Kijk dat is er de hele geschiedenis door geweest. Ook in die tijd dat de HEERE Zich alleen maar bemoeide met Israël om zo te zeggen, of op een speciale manier bemoeide met Israël. En toen die volken, die gingen op hun eigen wegen. En de HEERE Die liet dat geworden.  

Maar het is nog veel stérker naar voren gekomen toen het Evangelie werd verkondigd. Als dan in, Antiochië, en dan zo door wat wij dan noemen, Turkije heen, en het komt in Griekenland, Thessalonica onder andere. Als dan het Evangelie verkondigd is, die heerlijke boodschap, die boodschap van verzoening: ‘het wordt goed tussen God en u, dankzij Jezus Christus! Gelóóf in Hem!’ En als dán gezegd wordt: ‘bekíjk het even! Dáár doen we niet aan!’ Dán die toorn, dán die straf!  

Het Evangelie verkondigen is wat dat betreft ook een díep ernstige zaak! En dan niet alleen maar de verkondiging, maar ook de gesprekken die je voert met de mensen om je heen. Als je hen erop gewezen hebt dat Christus de Énige Weg is, en ze halen hun schouders daarover op, dan wordt het een bloedernstig gebeuren! En als je dan nóg eens een keer met hen praat, dan wordt het oordeel alléén maar zwaarder!  

Wíj kunnen mensen niet bekeren. Maar ons spreken heeft gróte gevolgen!  

Dat is die éérste groep, de mensen die de afgoden vereren! En dan hebben wij natuurlijk Zeus niet meer, en de keizer vereren wij niet meer. Maar er zijn nog áltijd allerlei afgoden, waar je écht voor gaat!  

En dan die andere groep! En dan schrik je misschien. De Joden. De Joden die via Paulus en Timotheüs en Silas horen over: ‘mensen, de Messias is gekomen! Dat is Jezus uit Nazareth! Híj is de Gezalfde!’ Maar als je dán zegt: ‘ik wil Hem niet erkennen als de Zoon van God! Nee, Paulus, wij blijven gewoon wachten, want dát kan niet! Kan uit Nazareth iets goeds komen? Wat moeten we dáár nou mee, met Iemand Die aan het krúis gehangen heeft! Ónbestaanbaar!’ 

Mensen die de Christus niet willen erkennen en die daarom de christenen dwarszitten en nog érger! Dat is vooral in die beginsituatie van de verkondiging van het Evangelie vanuit Jeruzalem télkens aan de orde geweest. Dat niet alleen heidenen ‘nee’ zeiden, maar ook Jóden! En hen zal de Heere óók tegenkomen! Want ‘doe Mijn Gezalfde níet iets aan! Die christenen zijn van Míj!’, zegt de Heere Christus. En als ze zich niet bekeren…  

Kijk, bekering kan ook. Denk maar aan zo iemand als Paulus. ‘t Is niet te geloven! Die man ging er op uit om die gemeente de vernieling in te jagen! En dan is het: God zet hem stil, en hij mag tot geloof komen. Hij moest een leven lang verder met dat denken van: ‘wat was dát verschrikkelijk, waar ik mee bezig geweest ben! Wat heb ik Gód tegengewerkt! Wat heb ik mijn broeders en zusters wat aan gedaan!’ Maar voor Paulus was er genade! ‘Paulus, Mijn genade is altijd genoeg!‘ 

Maar als je je niet bekeert: misdaad wordt gestraft. Aan God ontkomt niks! En dan moet u niet de conclusie trekken vanmorgen, broeders en zusters, dat ik als het ware God als de grote ‘Boeman’ voorstel. Die er Zijn vreugde in heeft om maar te straffen en te toornen! Nee, zie God als de God Die récht doet en Die het recht hééft om recht te doen! Níemand die tegen Hem en Zijn ‘schat’, Zijn gemeente, Zijn kinderen ingaat, glipt er tussendoor!  

En dan is de moeite, en er is ook die moeite van Advent om dat vast te blijven houden, dat is dat wij dat niet zíen.  

Kijk, als u straks nou het kerkgebouw uitloopt en er komt aan de lucht een geweldige dia met daarop: ‘En Christus komt binnenkort terug’. Nou, dan zegt u allemaal tegen elkaar: ‘Ja, nou, nou weten we het tenminste!’ 

Ja, maar dat gebeurt niet! Dus wij zíen dat niet! En dat zien die christenen in India en China die vervolgd worden, die zien dat óók niet! Die maken van álles mee en het wordt alléén maar beroerder! Maar de Heere laat op deze aarde ten aanzien van Zijn kerk héél veel toe! Blijkbaar is dat nodig voor de Zijnen!  

En het lijkt alsof de tegenstanders van Christus hun gang maar kunnen blijven gaan! Het lijkt erop alsof je de heerschappij van Christus, HÉÉR-schappij, HEER met hoofdletters, het lijkt alsof je de HEERschappij van Christus ongestraft belachelijk kunt maken en kunt negeren! En dán is dit Woord van de Heere van zóveel belang. Dat je het wéér tegen jezelf laat zeggen en dat je het hier vanuit tegen anderen zegt: ‘maar de satan trékt niet aan het langste eind! Ábsoluut niet! Níks van dat alles wat op dit moment er plaatsvindt en wat er al plaatsgevonden heeft en nog zal gebeuren, níks ontgaat die Rechter Die úw Rechter, nee, Die uw Rédder en de Redder van ál Zijn kinderen is’.  

En Hij oordeelt en geeft, naar de misdaad, Zijn straf voor de hardnekkige heiden, de weigerachtige bondeling.  

En dan – hebt u dat net onbewogen aangehoord? ‘Tot een eeuwig verderf’. ‘Een eeuwige ondergang’. Gód spreekt, wanneer dat grote geschenk van het heil wordt ontkend. Télkens klinkt die boodschap: ‘láát u met God verzoenen!’  

‘Verzoenen’ betekent, dat het góed wordt tussen God en u. Het is húiveringwekkend: een ééuwig verderf! En soms huiver je ook echt, als je dichtbij mensen ziet die Christus rádicaal de rug toekeren. Die laten merken dat ze écht níet willen! Ze weten, ze weten heel góed! Maar ze wíllen niet! De Énige Die redden kan, Die schuiven ze weg!  

En soms hoor je het van allerlei berichten in de krant, de haat tegen Christus en de gemeente met de daad! En als dat maar doorgaat, bij verharding, straft God!  

Wij mogen blijven bidden voor mensen dichtbij en voor mensen ver weg! En God dóet wonderen! Maar God is niet de God, Die het op deze aarde voor werkelijk iedereen, wie dan ook maar en wat voor leven die dan ook leidt, Die het allemaal maar fijn en mooi maakt! Het is een deel van de boodschap van de redding, dat je het ook moet hebben over de aangrijpende boodschap van het ónheil. Zelfs het ééuwig onheil. Het aan jezelf worden overgelaten in de hel, de állerdiepste ellende die níemand zich kan voorstellen!  

De Heere, ónze God, Híj stuurt Zijn straf- en wraakengelen erop uit: volmáákt rechtvaardig! Níemand zal later ooit kunnen zeggen: ‘Ja, maar tegenover míj bent U oneerlijk, want ik…’ De Heere, is volmáákt zuiver in ál Zijn doen. En om Zijn rechtvaardig oordeel ook nog te bejubelen.  

In de Schriften is om zo te zeggen, straf én de heerlijkheid van God, een combinatie. Want het is: óf loven óf gestraft worden! In Thessalonica geloof, liefde, maar ook hóóp! En dat wil Paulus op het hart binden: ‘mensen, de zaak van Christus gáát door! En God kómt aan Zijn eer via Christus!’ Wie niet hóren wil, zeggen wij, die zal voelen! Ja, maar die krijgt eerst te horen: ‘ga wég van Mij!’ En dán het voelen!  

De verzen van onze tekst, broeders en zusters, die zijn bij nader inzien, ontróerende verzen. Opdat u God looft in éindeloze verwondering, over de redding van zovelen en over uw eigen redding. Áls u tenminste dat Woord over Christus en van Christus aanvaardt. En als u alléén bij Hem uw toevlucht zoekt. Het slot van PSALM 2: ‘Kus dan de Zoon, opdat Hij niet toorne! Maar zalig zijn die schuilen aan Zijn hart!’  

En durf ook deze verschríkkelijke dingen met elkaar te bespreken. In alle eerbied en vol ontzag! De dág van de Heere, Maleachi’s slot, is óók de dag van Zijn wraak. En tegelijk een dag vól van troost voor ál die mensen die op aarde moeten lijden voor Hém en voor Zíjn zaak!  

En dat lukt natuurlijk nooit, maar het zou heel goed zijn, dat we als gemeente eens een paar maanden in China zouden leven. Om te merken aan den lijve, om te ondervinden wat dat nu betekent, om die moeite te ondergaan, om te lijden voor Christus. Misschien dat op bepaalde punten je dat in je leven krijgt. Maar op heel veel punten is het hier nog allemaal zo gewoon en zo gemakkelijk. Maar als je het voor jezelf heel gemakkelijk hebt, laat dan het gebed voor de vervolgde christenheid nooit ontbreken! 

2) Het tweede. Onze Heere Jezus komt nóg een keer! Hij zal verheerlijkt worden voor eeuwig ín Zijn heiligen! De Thessalonicenzen zitten nu in de ellende. Die mogen dán dienen tot meerdere eer en glorie van hun Heere! Die heiligen, die gelovigen, in hen is Gods glorie, Gods verhevenheid, Gods heerlijkheid te zien.  

Je zou het kunnen vergelijken met: de glorie van de koning straalt af op een goede afgezant van hem. Of misschien nog dichterbij: de roem van vader en moeder, die straalt af van beleefde kinderen. ‘O, ja, dat kun je wel zien, da’s een van die!. Die vader en die moeder, die zijn zo hartelijk. Heerlijke mensen, prachtige mensen! Ja, die kinderen net zo! Als je van die in de klas hebt, zó!’ Kijk, dát!  

Díe heiligen die zullen Hem ínhalen, 1 Thessalonicenzen 4. En op dát moment begint voor de één het eeuwig heil. En voor de ander dat eeuwig onheil. Die heiligen, dat betekent: ze stonden apart, ze hoorden er niet meer bij. Hij gaf aan hen geloof, hoop, liefde, kracht om vol te houden. Hij rédde! En áls Hij redt, zal Hij op Zijn tijd ook verheerlijken tot eer van de Heere!  

Nóg een keer wordt het gezegd. ‘Verheerlijkt en bewonderd in ál degenen die op Hem vertrouwen.’ In een échte gemeente van Christus en in echte gemeenteléden blinkt Christus’ HEER-lijkheid! Zo’n gemeente is een Méésterwerk van Hem! Wát een Héér, met zúlk volk! Ja, dat is op aarde maar zo, zo! Maar dat zál zo worden!  

Ze hielden het vól in Thessalonica. Tót op een bepaald moment. En hoe dat gegaan is, weten we niet precies. Maar het is zeer de vraag, of er op dit moment nog een kerk in Thessalonica is. Zoals op zoveel plekken, denk aan Noord-Afrika. Daar hebben gigántische kerken gestaan, er zijn geweldige gemeenten geweest! Augustinus! En wat is ervan over…?  

Wat belangrijk om te bidden om volharding. Wat ontzéttend belangrijk om telkens weer te vragen: “Heere, wilt U ons alstUblieft de kracht geven om vol te houden!” 

Indertijd hebben de broeders en zusters in Thessalonica de prediking van de gezanten van Christus gehoord. En ze hebben er geloof aan geschonken. ‘Já, dít is het!’ En toen begon meteen de ellende! En dan zou je toch geneigd zijn om te zeggen: ‘nou, als dát het gevolg is, jongens, dan houden we er maar mee óp!’ 

Maar ze keken vérder. Néé, néé, ze keken omhóóg en ze keken voor-úit: geloof, liefde en… de hoop! De dag zál komen! De dag van de Héére!  

Broeders en zusters, hebt u het weer een beetje? Het wás advent. Nee, het is elke dág advent! Leven met de toekomst er bij. Bedenken wat de dag van de Heere betekent. Voor jezelf, voor anderen. Hebt u het in de peiling?  

Hij kómt! Hebt u dat? Wat zal dat héérlijk zijn! Wat verlang ik daarnaar! Mijn Rechter, nee, mijn Rédder komt! Ja, dan, dán zal ik God eren, zoals het bij God past! Volmáákt!  

Hij is úw Heere! Hij kómt! 

AMEN