Aiming to Please – Opmerkingen 5

OPMERKINGEN 05 n.a.v. Wes Bredenhof,

‘Aiming to Please’, Hoofdstuk 4, 2

A Guide to Reformed Worship, 2020

Waarde luisteraars, vooraf het volgende: het uitzenden van de besprekingen van het boek van ds. Wes Bredenhof, Aiming to Please (Om aan God welgevallig te zijn), ‘Een gids voor gereformeerde liturgie’, ging niet altijd goed. Van de vorige uitzending staat maar ongeveer de helft op de site, www.kerkdienstgemist.nl.

Daarom hebben we nu ook, o.a. voor wie meer heeft met lezen, dan met kijken en luisteren, de tekst van de woensdagavond-uitzendingen op de site van de kerk gezet. U kunt de teksten vinden onder ‘Nieuws’, en onder ‘Erediensten’, bij ‘Liturgie’. Ik hoop trouwens, dat het deze keer wel zonder problemen zal gaan.

Vorige keer was het laatste: blijf bedenken dat onze eredienst een verbondsstructuur heeft. Overweeg daarom de eredienst te beginnen met een kort passend gedeelte uit Gods Woord, waar Hij Zijn volk oproept, om in Zijn aanwezigheid Hem te eren. Een ‘call to worship’, een oproep, een bevel, een aansporing om Hem te eren en te dienen.

Nu verder met het zgn. ‘votum’. ‘Votum’ is een Latijns woord. Je kunt het vertalen met ‘gelofte’ en ook met ‘belijdenis van het geloof’. Die gelofte, die geloofsbelijdenis vormt dan het antwoord op de aansporing, de oproep om de HEERE te gaan eren en dienen.

Met dat ‘votum’ belijden wij, spreken wij publiekelijk uit, dat wij -naast alles van ons leven- ook met het oog op onze eredienst, dat die de HEERE welgevallig zal zijn, dat wij alles verwachten van de HEERE. Vgl. de tweede regel van de berijmde PSALM 143:1, “zie mij als smeek’ling tot U treden.” Alleen God de Heilige Geest kan ons tot eren en dienen in staat stellen.

Óns ‘votum’ is PSALM 124:8, “Onze hulp is in de Naam van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft.” In andere kerken, bijvoorbeeld in de Gereformeerde Gemeenten, wordt er vaak nog aan toegevoegd, aan de hand van PSALM 138:8 (Statenvertaling): “Die trouw(e) houdt en eeuwig leeft en niet laat varen de werken van Zijn handen.”

Het gebruik van het ‘votum’ is al heel oud. Van Rongen wijst op gegevens vanuit al de 11de eeuw. Toen de Reformatie in Nederland voet aan de grond gekregen had en er kerkelijke vergaderingen werden gehouden, zijn de kerken overeengekomen om PSALM 124:8 als votum te gaan gebruiken. Die afspraak is gemaakt op de eerste nationale synode, die van Dordrecht, 1574.

In het verbondsgesprek, zie de schema’s onderaan de tekst van de vorige uitzending, staat het votum aan de kant van ‘het volk van God’. Wanneer ze door de VDm worden uitgesproken, gaan we er stilzwijgend van uit dat de gemeenteleden ze met de dienaar mee ‘spreken in hun hart’.

Beter is, schrijft ds. Bredenhof, en ook hierin val ik hem bij, beter is dat ‘het volk van God’ zélf, dat de gemeenteleden zélf de woorden van het votum laten horen. Het is immers hún geloofsbelijdenis.

Deze belijdenis kan door de broeders en zusters, oud en jong, zowel gesproken, als gezongen worden. Wanneer het votum wordt gespróken, kan de voorganger vooraf het volgende zeggen: ‘laten wij samen belijden …’ En dan volgt onder zijn leiding de gezamenlijke belijdenis.

Zo doen zal even wennen zijn, maar enige flexibiliteit is ons niet vreemd, toch? Vooral in gemeenten met een klein aantal leden zal het samen zeggen goed tot z’n recht kunnen komen.

Wanneer het votum wordt gezóngen, en daarbij denk ik aan gemeenten met meer leden, bij zingen kan het orgel één toon laten horen en daarna kan de gemeente de zin uit PSALM 124:8 als uit één mond laten horen. Bij veel mensen gaat zingen vaak beter, want het samen-iets-opzeggen kan makkelijk worden tot een minder duidelijk spreken,

Van belang is dus: je zegt zélf of je zingt zélf! Als leden van het volk van de HEERE reageer je in de verbondsontmoeting op de oproep om in aanwezigheid van de HEERE Hem te eren met alles wat in je is. Het voordeel van zélf doen is ook de betrokkenheid.

Bij het aanhoren (wees eens eerlijk, doe je dat meestal niet, dat je alleen maar aanhoort wat de dominee zegt, terwijl je je weinig tot niet bewust bent van het feit, dat het gaat om óns belijden, als volk van de HEERE?), bij het aanhoren ben je toeschouwer, ben je nogal passief. Consument, heb ik dat ook wel eens genoemd. Bij het zelf doen, producent zijn, kun je meer actief bij de ontmoeting met de HEERE betrokken zijn.

En natuurlijk – bij alles wat je vaker dan tien keer hebt gedaan op een zelfde manier, is er het gevaar dat het een gewoonte, of zelfs sleur wordt. Maar als we er iets aan kunnen doen, om aan het verbondsgesprek meer inhoud te geven, ben ik daar hartelijk voor.

Daarom zijn het ook geen ‘nijmoodse fratsen’ van een losgeslagen ex-zendeling. Wíj hier zijn er misschien niet aan gewend. Maar elders in de wereld in gereformeerde en presbyteriaanse kerken gebeurt dit elke zondag.

Als we het schema van de vorige week bij de hand of in ons hoofd even voor de aandacht halen, dan kun je het verbondsgesprek verder ‘zien’ gaan. Want na óns belijden, neemt de HÉÉRE opnieuw het Woord. Hij groet Zijn volk.

Hoor Hém, Die spreekt via de dienaar van het Woord. Die kan daarvoor verschillende teksten gebruiken, zie het Gereformeerd Kerkboek, blz. 507 – 510.

Daar worden twee Bijbelteksten genoemd, namelijk 1 Korinthiërs 1:3, “Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere, Jezus Christus.” en Openbaring 1:4b-5a, “Genade zij u en vrede, van Hem Die is en Die was en Die komt, en van de zeven Geesten, Die voor Zijn troon zijn, en van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden en de Vorst van de koningen der aarde.”

Als derde is er de zin die níet rechtstreeks uit de Bijbel afkomstig is, “Genade zij u en vrede van God de Vader, door onze Heere, Jezus Christus, in de gemeenschap van de Heilige Geest.”

Deze drie zijn afgesproken als vrede- of zegengroet. De voorganger kan kiezen. Ik doe ’s morgens altijd de eerste en ’s middags de tweede. De derde gebruik ik niet.

Maar waarom, daar heeft ds. Bredenhof het niet over, maar ik wil u er graag over laten nadenken, waarom zou een kerkeraad niet de vrijheid hebben om tegen de voorganger te zeggen: ‘u kunt hier als zegengroet ook gebruiken 1 of 2 Timotheüs 1:2, “Genade, barmhartigheid en vrede zij u van God, onze Vader, en van Christus Jezus, onze Heere.” En 1 of 2 Petrus 1:2, “Moge genade en vrede voor u vermeerderd worden (door de kennis van God en van Jezus, onze Heere).” Of 2 Johannes :1, “Genade, barmhartigheid, vrede zal met u zijn, van God de Vader en van de Heere, Jezus Christus, de Zoon van de Vader, in waarheid en liefde.” Of ook, bijvoorbeeld bij ZONDAG 1, 5-31, en bij passende Bijbelteksten, Jakobus 1:1, ‘Wees verheugd!”

De ene keer deze, de andere keer die tekst. En nogmaals, het uitgangspunt is ook hier: de HEERE begroet op veel verschillende manieren Zijn volk. En wij mogen die groeten gebruiken. Met het misschien erbij komende voordeel, dat we leven in een tijd waarin goede verandering ons nog wat beter ‘bij de les’ zou kunnen houden. NB. Om niet te schrikken tijdens de dienst, kan alles vrijdag op de kerksite staan!

Ds. Bredenhof wijst er verder op dat de dienaar van het Woord bij die zegengroet ook een handgebaar laat zien. Hij gaat niet in op de vraag, of je één hand omhoog doet, zoals mensen meestal groeten, of dat je er twee gebruikt, en dan in een gebaar dat bij zegenen past, maar dan als groet wat minder ‘uitbundig’ dan bij de zegen aan het eind van de dienst. Het maakt mij niet uit, welk gebaar wordt gebruikt.

Wat wel van belang is, en dat merkt ds. Bredenhof ook op, wat doet het volk van de HEERE bij het luisteren naar de zegengroet van de HEERE? Omdat het geen gebed is, hoeven de leden van de gemeente de ogen NIET dicht te doen, ze hoeven het hoofd NIET te buigen. Bij het gegroet worden, kijk je degene aan die je groet.

En nog weer een keer – herhaling is toch de manier om de dingen goed in je hoofd en hart te krijgen? Nog weer een keer: óók vanwege dit groeten wordt duidelijk: er zijn in het verbond én in de eredienst, de verbondsontmoeting, twee ‘partijen’, de HEERE en Zijn volk, die met elkaar omgaan!

En ik zeg dat niet alleen telkens weer tegen ú. Ik merk ook bij mezelf dat ik het niet makkelijk vind om me er heel goed van bewust te zijn, dat de eredienst een ontmoeting is van de HEERE met Zijn volk, waarin je, na gebed om het werk van de Heilige Geest, op dat hoge niveau moet bezig zijn. Ik ben er soms ver vandaan, dan ‘doe ik een dienst’, of ‘zit ik een dienst uit’.

Ook laat ds. Bredenhof ons i.v.m. die zegengroet (en later ook bij de zegen aan het eind) ons nadenken over de vraag of het goed is om het ‘u’ te veranderen in ‘ons’, bijvoorbeeld als een ouderling voorgaat. In Canada en Australië wordt dat volgens hem overgelaten aan de plaatselijke kerk.

Maar hij zegt er dingen over, waarvan ik dacht: dat had ik wel eerder willen horen. Hij noemt twee punten. 1. Hebben wij het recht om veranderingen aan te brengen in Bijbelwoorden? En 2. Wie is het D/die spreekt in die groet? Spreekt God óns aan, of spreken wíj tot God?

Zijn conclusie is: als Gód spreekt, moeten wij die Schriftwoorden laten staan, zoals ze zijn. Bij de zegengroet (en de zegen aan het eind) is het duidelijk: GOD groet (en zegent) ons. Dus: géén veranderingen van ‘u’ naar ‘ons’; geen zegen(groet) maken tot een zegenbede.

Zo hoeven er ook geen debatten te worden gevoerd in het kader van de ambtsleer: de bedienaar van het Woord mag wel, de ouderling mag niet. Indertijd in Indonesia waren ds. Geerds en ik de enige ‘dienaren van het Woord’. De Indonesische broeders waren evangelisten, ‘kerkleiders’, of hoe je dat maar noemen wilt. Zij verkondigden zondag aan zondag het Evangelie. Maar verder …, en dan ging het vooral om de bediening van de sacramenten, mochten zij niet gaan. Dat heb ik altijd onterecht, lastig, vervelend gevonden.

En ook die verandering van zegengroet in zegenbede vind ik een ongemakkelijk gebeuren. Ik wel best toegeven, dat ik wat vrijgevochten ben. Dat krijg je, als je in het buitenland allerlei erediensten heb meegemaakt. In Jakarta is geen zusterkerk, maar er zijn wel Schriftgetrouwe kerken. Als ik daar kerkte, zag ik: ze doen het net even anders. Maar ‘anders’ is niet meteen ‘verkeerd’ of ‘slechter’.

En dat geldt ook het omhoog doen van hand of handen. Ouderling niet, dominee wel. Als de ouderling dus niet zegt: laten we bidden om de zegen van de HEERE, maar hij spreekt de zegen(groet) uit, zoals het Bijbelwoord ze heeft staan, wat is er dan op tegen om ook de hand of handen omhoog te doen?

Veroorzaak ik nu kleine kerkelijke aardbevinkjes? Maar waar ging het ook al weer om? Verbondsontmoeting! Dat is de eredienst. Dat mag duidelijker hoorbaar en zichtbaar worden.

En u hoeft het natuurlijk niet meteen (of misschien nooit) met mij eens te zijn of te worden. Maar u kunt er wel over nadenken en de argumenten die ik noem, en andere die u misschien hebt, op een rijtje zetten om te kijken of het een beetje klopt of niet.

Tenslotte – voor deze avond, wat mij betreft. Want het Hoofdstuk is nog niet uit, maar ds. Sneep hoopt volgende week verder te gaan over wat er te zingen is in een gereformeerde eredienst.

Tenslotte klinkt ná de zegengroet ‘Amen’. Van wie is dat ‘amen’?

Moet de dominee dat zeggen, of de gemeente? In de oude kerk schijnt dat laatste de gewoonte te zijn geweest, zegt ds. Bredenhof. Hij verwijst naar Hiëronymus (347-420), tijdgenoot van Augustinus (354-430), die aangeeft dat de gemeente luid en duidelijk ‘amen’ zei op bepaalde momenten in de eredienst. En dat bezoekers er soms bang van werden, omdat het ‘amen’ als de donder door het kerkgebouw rolde.

‘Geef het ‘amen’ terug aan de gemeente.’, zo hebben bijvoorbeeld Van Rongen en Trimp gezegd. Een sterke verwijzing daarbij is naar 1 Kronieken 16:36b. Nadat de zangers de PSALM van David in vss. 8-36a hebben gezongen, volgt: ‘En heel het volk zei: ‘Amen’. Om met dat woordje in te stemmen met de lof tot God bezongen in die Psalm.

Maar, zo stelt ds. Bredenhof op grond van onderzoek gedaan door ds. R. Dean Anderson, indertijd Katwijk, nu Australië, maar ín de Bijbel kom je niet tegen dat het ‘amen’ wordt gebruikt om een zegen die tot mensen wordt gesproken, door die mensen zelf nog wordt bevestigd / beaamd. Anderson vindt het -op grond van Gods Woord- niet te verdedigen, dat de gemeente ‘amen’ laat horen na de zegengroet.

Verder is het duidelijk, en misschien wel opmerkelijk voor ons, dat na 1 Korinthiërs 1:3, 1 Timotheüs 1:2 en Openbaring 1:5a, er géén ‘amen’ staat. Dus hoeven wij het ook niet toe te voegen. Wij reageren namelijk in de verbondsontmoeting niet met ons amen, maar met ons zingen na de groet.

Ik ben hier nog niet uit. Wel heeft het denken over het ‘amen’ nog een ander gevolg. Is het ‘amen’ van het volk van God, dan gaan bij de zegengroet hand of handen naar beneden. Doen we geen ‘amen’, dan zijn we klaar . Is het ‘amen’ van God, dan blijven de hand of handen omhoog.

Wat denkt u? Duizelt het u al? Liturgie, is dat niet een mooi onderwerp voor een dominee die een maand studieverlof op een goede manier wil invullen? En dan wens ik hem bij voorbaat veel wijsheid!