Preek Zondag 40
Door Ds. HG Gunnink, 03.02.2019
Deze preek is tevens gehouden te Amersfoort, Bleiswijk
Liturgie
Middagdienst
- Votum + zegengroet
- Psalm 36:1,2,3
- Apostolische Geloofsbelijdenis
- Psalm 139:1,2,3,4,5
- Gebed
- Lezen
- Leviticus 19:1-2, 16-18, 33-34, 37
- Mattheüs 7:12, 22:34-40
- Romeinen 13:8-10
- Psalm 103:1,5
- Tekst
- Zondag 40
- Bediening van het Woord
- Psalm 139:6,7,8
- Gebed
- Dienst der offeranden
- Psalm 139:9,10,11
- Zegen
Preek
Gemeente van onze Heere, Jezus Christus,
Gij zult niet doodslaan.
En de vreselijkste overtreding van dit gebod geeft blijdschap en zaligheid aan wie oprecht gelooft. Want onze Redder, de Heere, Jezus Christus, is vermoord. Tegen alle recht in. ‘Ik vind geen schuld in Hem’. En hij gaf Hem over om gekruisigd te worden.
En het is naar de wijsheid van onze God dat wij mogen léven dankzij Zijn sterven. En echt leven dat is ook: graag naar de geboden van onze goede God luisteren. Met goede aandacht horen hoe God wil dat wij leven.
En vandaag komt dus aan de orde dat zesde woord: ‘het is jou en u verboden om tegen het recht in te doden. Én wij kunnen ons daar niet vanaf maken door te zeggen van: ‘ja, maar dat doen we natuurlijk helemaal niet, dat doen ze alleen maar in Amsterdam en in Rotterdam. Daar is criminaliteit en daar schieten ze mekaar overhoop.’
Maar wie zit hier die ooit al een, vroeger zeiden we dan, een schietgeweer in handen had? Wie komt met zijn ‘Magnum’ binnen hier in dit gebouw? Niemand. En toch, Gods Woord ook tot ons.
Maar ik ga vanmiddag niet hebben over criminaliteit en over de moord op …1 of andere moordpartijen. Ik ga het ook niet hebben over alles wat mensen tegenwoordig zeggen over het zogenaamd ‘voltooide leven’. En niet over wat er gebeurt in deze wereld op zoveel plekken met misdaad tot-en-met moord aan toe. Vooral ook tegen al die christenen die vermoord worden. Ik ga het ook niet hebben over andere verschrikkelijkheden als die miljoenen abortussen.
Ik ga dus niet hebben over die zonden die – daar moeten we ook eerlijk in zijn – die allemaal door God vergeven kunnen worden, als iemand er berouw over heeft, zijn schuld belijdt en om vergeving vraagt.
Maar ik wil u vanmiddag het Woord van de HEERE bedienen over wat Hij met dit verbod gebiedt.
En wel onder het thema:
God gebiedt u en jou: heb je naaste lief als jezelf.
En ik heb het dan over twee dingen:
1. heb jezelf lief
2. heb je naaste lief
1) God gebiedt u en jou: heb je naaste lief als jezelf. Allereerst: heb jezelf lief. Is dat niet een beetje raar gezegd? Moet je jezelf liefhebben?
Ja, we hebben het een heel aantal keren gehoord vanuit de Bijbel: je naaste liefhebben ‘als jezelf’. Maar wat is dat dan? En hoe doe je dat?
Om daarachter te komen, moet je eerst weten wie je zelf bent. Genesis 1, Jacobus 3: een mens is beeld van God, schepsel van God. Alle leven wat gegeven wordt, wordt door God gegeven.
En in ons leven, in ons doen en laten, wil God nog altijd, ook na de opstand van Genesis 3, iets zien van hoe Hij zelf is. Het beeld laat iets zien van Wie God is.
Ik dacht dat ik hier ook al een keer gezegd had: denkt u maar aan die twee dingen:
– je bent dan kind van Vader
– en je bent onderdaan van de Koning
Dat is beeld van God. En dan hoort er nog een heleboel bij, maar met die twee dingen kun je dit het makkelijkst onthouden. Kind van Vader: je kunt contact hebben, je kunt aanspreken, er is een verhouding van liefde.En onderdaan van de Koning: je moet luisteren, je moet gehoorzaam zijn, want de Koning heeft het te zeggen. Beeld van God.
Om jezelf lief te hebben, moet je uitgaan van die verbondenheid die God met je heeft.
Ik denk dat u allemaal, en dat jullie allemaal, gedoopt zijn. Kinderen gedoopt, grote mensen gedoopt, omdat het wonder wáár is en omdat het levenslang vaststaat: u, jij, ‘jij bent van God, Mijn kind’. We zijn van de drie-enige God. Dat geldt iedereen die gedoopt is.
Ook als je het misschien heel erg moeilijk hebt met die opdracht om jezelf lief te hebben. Want er zijn kinderen en grote mensen die kijken tegen zichzelf aan – en waar dat nou van komt, dat maakt niet uit – maar die kijken tegen zichzelf aan op een negatieve manier, van: ‘ik kan niks, ik doe het nooit goed, ze lachen me altijd uit.’ En op den duur ga je misschien zelfs wel zeggen: ‘ik ben waardeloos.’
Maar, jezelf liefhebben, dat begint ermee dat, vlak nadat je ’s morgens wakker geworden bent – dan, meestal ga je dan naar de douche, want dan moet er wat gewassen en gedaan worden. En dan is daar ook een spiegel en dan moet je in die spiegel kijken en tegen jezelf zeggen: ‘ik ben van Hem.’
En als je dat maar goed tegen jezelf zegt, dan maakt het niet uit of je zulke flaporen hebt, of dat je melkboeren-honden-haar hebt, of dat je niet goed kunt leren, of dat je gehandicapt bent, of wat er verder allemaal nog aan “niet goeds” kan wezen wat mensen en andere kinderen vinden. ‘Ah, moet je die eens zien, die heeft rood haar. Oh, moet je die eens zien, die ziet er niet uit ja, oh …’ – In de spiegel kijken: ik ben van Hem.
En omdat je van God bent, daarom kun je jezelf liefhebben en móét je zelfs jezelf liefhebben, moet je zuinig zijn op jezelf, goed met jezelf omgaan en met je eigen leven. En dan kan het moeilijk zijn, maar alles wat daarvoor nodig is, heeft God ook al beloofd bij je doop. De Heilige Geest wil in je werken om ervoor te zorgen, dat je elke dag mag beginnen en kunt beginnen met: ‘ik ben van Hem.’
En denk dan maar aan de Heere Jezus. Wat heeft de Heere Jezus vaak laten merken dat mensen belangrijk zijn. Schepselen van God. Als er een zieke bij de Heere Jezus kwam, dan zei de Heere Jezus niet van: ‘nou, doe niet zo moeilijk, zeg; een beetje ziek zijn, wat geeft dat nou? Het gaat er maar om dat je gelovig bent, hè.’ Nee, zieken, Hij genas ze, kreupelen, verlamden, doven, stommen, blinden, noem maar op. Hij zag in al die mensen schepselen van God.
En telkens weer laat Hij merken: Ik genees. Natuurlijk, dat is ook omdat Hij dan de tekenen van het Koninkrijk van God laat zien. Maar daar zit ook in: Ik genees, want ik ben zuinig op dat lichaam van die mens; op die mens zelf, met zijn lichaam. Want dat is een groot wonder van God.
Denk ook maar aan Paulus als Timotheüs niet zo lekker is, want hij heeft nogal last van zijn maag. Dan schrijft Paulus ook niet iets van: ‘jonge, daar moet je tegenover mij toch niet over beginnen. Wat is dat nou voor…, ik ben toch geen…’ Nee, Paulus is geen dokter, maar dan geeft hij wel een goed advies: beetje wijn ’s avonds voor het slapengaan misschien of misschien zelfs wel overdag. Niet te veel natuurlijk. Het was ook andere wijn, dan wij vaak hebben, veel minder alcohol, maar neem dat maar, dat is goed voor je maag.
Heel nuchter over dat leven, over die mens, over dat lichaam. Heb jezelf lief, wees maar zuinig op jezelf.
Kijk, en u begrijpt en jullie begrijpen dat vast al wel, ‘jezelf liefhebben’, dat is dus niet van: ‘nou, ik ga lekker dingen doen, waar ik zin aan heb en die ik leuk vind en waar ik me goed bij voel, als ik maar aan mijn trekken kom’.
En dan kun je aan allerlei dingen denken: ‘ik heb mezelf lief, dus ik vraag aan mijn moeder geld en dan ga ik naar de patatboer en dan stop ik mij helemaal vol met allemaal frikadellen. Die vind ik zo lekker. Oh, wat heb ik mezelf toch lief.’
Nee, helemaal niet, want dan sta ík in het middelpunt en dan gaat het om míj, als ík mij daar maar goed bij voel. Maar dan ben je niet beeld van God. Dan ben je eerder beeld van de satan, de tegenstander van God.
Heb jezelf lief, wees zuinig op jezelf. Niet het gevaar opzoeken – denk even aan het “moedwillig” in de catechismus. Niet met opzet bezig zijn op zo’n manier dat het gevaarlijk is, maar Efeze 5: ‘wees navolgers van God.’ Leef zoals Hij het wil, bedenk wat de Heere Christus beveelt. Je bent een kind van het licht.
En dan is het opvallend dat, juist in dat verband, Efeze 5, dat dan de apostel in opdracht van de Heere, Jezus Christus, ook benadrukt: ‘zing!’ Niet alleen maar in de kerk, maar als het even kan ook thuis. Zing, loof de Heere: Psalmen, gezangen, geestelijke liederen. Al die liederen, al die Psalmen die de Heere loven, daar wordt een mens beter van, dat is goed voor een mens.
Wat is het belangrijk dat vaders en moeders hier hun kinderen proberen op te voeden en dat ze zeggen: ‘ja, jij ook, jij moet leren om jezelf lief te hebben op die goede manier. Jij bent een kind van God. Dien God maar, ook met je lichaam, met je ogen, met je oren, met alles.’ Want het lichaam is eigenlijk niet eens van jezelf. Psalm 139: het is het lichaam dat de HEERE geschapen heeft.
En wij zeggen dat vaak en wij zien dat, als er, zoals hier, er is een baby’tje geboren. En dan denken wij aan PSALM 139, hoe wonderlijk de HEERE dat gemaakt heeft. Terecht. Maar er zitten hier ook oude mensen in de kerk en laten die dat nooit vergeten: een lichaam wat misschien langzamerhand wat aan het aftakelen is, is nog steeds het lichaam dat de Heere u gegeven heeft. Alle dagen heeft Hij al geteld, maar het is Zijn wonderwerk en het blijft Zijn wonderwerk. En wat is de HEERE zuinig op u, wat heeft Hij u hoog! Want Hij stuurde immers Zijn eigen Zoon voor u naar deze aarde.
Dit is best een heel moeilijk gebod. Dat is trouwens bij alle geboden zo. Als je de Catechismus leest, dan loop je er allemaal tegenaan, dat je eigenlijk met een mond vol tanden staat. ‘Ik zou dit eigenlijk moeten doen.’ Ja, maar als het woordje ‘eigenlijk’ klinkt, dan weet je wel, daar komt niks van terecht. Wij zijn van onszelf zo’n IWAB: Ik Weet Alles Beter. En ik zal het zelf wel bepalen.
Daarom, elk gebod van de Tien, telkens weer wordt uitgesproken, met als vervolg het gebéd. Juist, omdat geboden voor ons niet te doen zijn. En dat is niet een smoesje van: ‘ja, nou ja, dat lukt me toch niet, jammer dan.’ Nee, dat is onze schúld. En daar staan wij schuldig door.
Juist omdat dat zo is: smeek dan elke dag om de genade van God, dankzij Jezus Christus. En blijf vragen om het werk van de Heilige Geest, zodat wij ook dit zesde Woord horen als: ‘ja, wat heeft de HEERE het goede met ons voor!’ Het was immers een gebod ná de inleiding: ‘Ik heb u bevrijd uit het land Egypte en daarom, daarom ook dit gebod.’
Dan het tweede punt.
2) God gebiedt u en jou: heb je naaste lief als jezelf. Heb je naaste lief.
Dat is niet: aaitje hier, aaitje daar, en aaitje overal. ‘Ohh, wat allemaal lief hè? O, o, o wat lief’. Nee, dat is niet: ‘aap, wat heb je mooie jongen’. Dat is ook niet van: ‘laten we maar gaan voor de schone schijn. en alles bedekken met de mantel van de liefde’.
Nee, . heb je naaste lief’, dat is Leviticus 19. En daar werd toch eigenlijk heel wonderlijk door de HEERE gezegd: liefhebben doe je door openlijk een enkel persoon, als ‘t nodig is een gemeente, terecht te wijzen. ‘Hé, maar dit kan niet. Jij gaat in tegen het Woord van de HEERE, dat moet niet.’ En dan word je terechtgewezen.
Dat is de naaste liefhebben, want als die naaste door zou gaan, bij de HEERE vandaan, dan is het net als bij die sporen: als er een wissel geweest is, ja, het eerste eindje dan zijn ze nog dichtbij elkaar. Maar een poosje verder zijn ze al, ik-weet-niet-hoe-ver, uit elkaar.
Terechtwijzen is om die naaste ook bij de HEERE te houden, bij Wie het goed is. Je naaste liefhebben, dat is duidelijk maken dat dwaling moet worden afgewezen. Allerlei dwaling.
Wat heeft de Heere, Jezus Christus, scherp gesproken tegen kerkmensen. Farizeeën, sadduceeën, oudsten, als Hij zegt: ‘adderengebroed.’ Moet je denken aan: wat is een adder? Dat is een slang en die is giftig. Het jong van een adder. Nou wat doe je met een adder, als die in je huis zou zijn? En helemaal als er een nest adders in je huis is? Ik denk dat je zelf niet eens zo veel doet, maar dan bel je zo gauw mogelijk een instantie, zodat al die adders dood gemaakt worden. Want die zijn veel te gevaarlijk.
En dat zegt de Heere Jezus in alle scherpte tegen het volk van de Heere Zelf. Tegen de leiders van dat volk. En dat was uit liefde.
Net zoals dat thuis gebeurt. Wat kan een moeder soms boos zijn op één van de kinderen. ‘Denk er goed om, en ik wil dat niet weer!’ En misschien zegt ze nog wel veel scherpere dingen, als ze helemaal boos is. En dat is liefde! Want ze wil juist, dat het goed met jou gaat. En als je verkeerd doet, gaat het niet goed met je. Het is liefhebben van de naaste.
Als je – en dat begint bij vaders en moeders en kinderen, maar dat is ook onderling-. Als je elkaar het Woord van de Heere voorhoudt. Gewoon eerlijk, op een zondagavond bij elkaar op bezoek, en je spoort elkaar aan. Denkt u maar aan hoe vaak dat woord “elkaar” voorkomt in het Nieuwe Testament: bemoedig elkaar, spoor elkaar aan, houdt elkaar voor, zeg tegen elkaar.
Ja, om samen verder te gaan op de weg van de Heere. Om elkaar vast te houden. En om goed uit te komen. Liefde met woorden, maar ook door daden. Want tegen kinderen moet je soms wel 1000 keer wat zeggen en dan helpt het nog niet. Je kunt tegen kinderen wel zeggen: ‘doe die mobiel weg.’ Ja, maar als vader en moeder zelf met dat ding aan tafel zitten, wat haalt het dan aan? Niet alleen maar zeggen, het is ook het voorbeeld.
En, broeders en zusters, als u die woorden ‘de naaste liefhebben’ in de Bijbel tegenkomt, waar denkt u dan aan? Denkt u dan aan iets waarbij u allerlei warme gevoelens krijgt? Of denkt u aan iets waardoor u aan het werk gezet wordt? Want dat is waar het om draait. De naaste liefhebben, dat heeft veel meer met daden, dan met woorden, en in elk geval, dan met gevoelens te maken.
Denk maar weer aan thuis, want de naaste die je het vaakst tegenkomt, die zit bij je in huis. Iemand die alleen is, die z’n naaste zit een huis verderop. Maar heel veel mensen, twee in één huis, misschien wel eens vijf, zeven, tien, weet ik veel hoeveel, dát zijn je meest nabije naasten.
En thuis komt dit gebod vooral op je af. Het is heel makkelijk, nou ja, heel makkelijk, maar het is makkelijk om buitenshuis al die dingen te doen die de Heere aangeeft: geduldig zijn, vredelievend zijn en al die zaken. ‘Oh ja, wat hebben jullie een lief jongetje eigenlijk’, zeggen dan andere mensen tegen moeder. ‘Dat is zo’n aardig kereltje.’ En dan zegt moeder van: ‘nou, moet je maar eens weten hoe die thuis is, niet te genieten bij tijden. Achter het behang zou je ‘m plakken.’
Thuis, buitenshuis geen ruzie maken. Nee, buitenshuis speel je samen, binnenshuis ruzie. Nee, de naaste liefhebben.
Broedertjes en zustertjes, kinderen, de Heere wil, dat je om die anderen in huis geeft. Ja, en dat gaat vaak mis. En daarom bid je elke avond om vergeving van je zonden. Want hoe vaak – en dat is niet alleen maar voor kinderen, maar dat is met grote mensen net zo. – Hoe vaak is er niet de gedachte van: ‘ik krijg je nog wel! Ja, ik pak je nog even terug, wacht maar af!’
Het zesde gebod, het is het onderdeel van de dankbaarheid, waar we mee bezig zijn. Maar je kunt dat nooit los zien van het eerste onderdeel over hoe groot onze ellende is. Want bij dit zesde gebod staan we allemaal schuldig.
Of vindt u dat het wat meevalt? Als je dan inderdaad die woorden leest: “jegens de naaste geduldig zijn.” Niet als karaktertrek. Je hebt sommige mensen, ja die zijn inderdaad heel geduldig, maar dat is een karakter, dat heeft hier niet mee te maken. Hier gaat het om een gave van de Heilige Geest, dat mensen die niet zo geduldig van zichzelf zijn, of die zelfs een driftkikker zijn, dat die bidden om geduld. Om naar het Woord van de Heere te leven. Met het geduld dat de Heere Jezus had.
De evangeliën, broeders en zusters, zijn die niet ongelooflijk wonderlijk, zoals de Heere Jezus daar aan alle kanten en door alles heen liet zien, hoeveel Hij voor de mensen over had en hoeveel Hij om hen gaf?
Je kunt natuurlijk nooit een vergelijking maken met jezelf, maar dan denk je wel eens van: ‘je was er toch al lang zat van geweest, van al die mensen die … Ze waren allemaal, de één zus, de ander zo, dwars. En ze gingen er tegenin en…’
Geduldig. En uit zijn op vrede, vredelievend. Niet uit op kwaad, niet uit op ruzie. Uit op vrede, goede onderlinge verhoudingen, zacht van gemoed, zachtmoedig. Ja, dat valt niet mee, want voordat wij dat bedacht hebben: ‘de Heere wil, dat wij zus-en-zo,’ dan is het er al uit, dan doen wij al.
De Heere wil dat wij barmhartig zijn – en nou is ‘barmhartig’ een moeilijk woord. Maar dat kun je misschien onthouden. Dan moet je iets anders zeggen: niet barmhartig, maar warmhartig. Barm en warm. Dat je warm van hart bent voor die ander. Dat je helemaal om hem of haar geeft. Dat je dat laat merken.
En je stond voor die spiegel en je zei: ‘ik ben van Hem.’ En dat je, als je dan aan tafel zit, vraagt: ‘Heere, laat mij vandaag ook vóór U zijn, dat ik vóór U leef aan de hand van Uw Woord.’ Met al die dingen die hier genoemd zijn, tot en met ‘vriendelijk’. Wie er dan ook maar in uw omgeving is. En natuurlijk hoef je dat niet allemaal uit te werken, want u weet precies wat dat betekent: geven om de naaste. En dan kunt u, als u met meerderen vanavond nog aan tafel zit, dan kunt u dat inderdaad zelf nog wel invulling geven.
Bid maar veel, om het werk van God de Heilige Geest. Om die dingen te gaan doen die wij van onszelf niet eens willen, maar ook niet kunnen. Want het is wel het gebod van de Heere. Niemand kan zich ervan afmaken, zo van: ‘ja, dat heb ik nou eenmaal niet, het zit niet in mij.’ Nee, zeker zit dat niet in mij. Maar als je je er zo vanaf maakt, komt God je tegen, want zo kun je niet met God omgaan.
‘Gij zult niet doodslaan’. Maar u moet wel liefhebben. Doen in liefde. Nu u bij de Heere, Jezus Christus, de meest intense en hoogste liefde hebt gezien. Hij gaf zich voor u. Hij had zichzelf voor u over.
En wij weten dat vaders en moeders, die hebben dat voor hun kinderen ook, het maakt niet uit, of moeder nou een week lang elke nacht vijf keer eruit moet voor één van de kinderen. Dat doet ze gewoon. Ja, ze is dan wel kapot aan het eind van de week, maar dat doet ze, want ze heeft alles voor haar kind over.
En dat van de Heere Jezus gaat nog honderd-duizend-miljoen keer veel verder. Dat ligt op een ander niveau. Maar u bent verlost, gelovig zijnde. Als u gelooft, bent u verlost ván de zonde. Maar ook verlost tót liefhebben.
AMEN