Preek Markus 16:14
Door Ds. HG Gunnink, gehouden te Emmen, 21.04.2019
Liturgie
Morgendienst
- Votum + zegengroet
- Gezang 21:1,2,3
- Tien Woorden
- Psalm 98:1,2
- Gebed
- Psalm 98:3,4
- Lezen
- Markus 16:1-20
- Tekst
- Markus 16:14
- Bediening van het Woord
- Psalm 16:1,2,3
- Gebed
- Dienst van de offeranden
- Psalm 16:4,5
- Zegen
Preek
Gemeente van onze levende Heere, Jezus Christus,
Het is Pasen. En, u hebt het al gedaan met Gezang 21: twaalf keer halleluja. Twaalf keer: de Heere moet geloofd en geprezen worden. Paasfeest, dat mag inderdaad een blij feest zijn. Onze Heer is opgestaan. Hij lééft!
Het kan heel verschillend zijn: de één die viert inderdaad Pasen echt met een geweldig stuk vreugde. De ander zit anders in mekaar en bij die werkt het toch wat op een andere manier. Maar als we de kern te pakken hebben, na Goede Vrijdag: Pasen, dan zal het inderdaad voor ons een diepe vreugde mogen zijn.
Alleen, hoe zit het dan met de tekst van vanmorgen? Verontwaardigd is de levende Heere. Ongelovig en halsstarrig zijn de leerlingen. Die zitten daar bij elkaar en die zijn helemaal niet blij, die zijn helemaal niet feestelijk. En dat krijgen ze van Hem te horen ook!
Ik wil u vanmorgen het Woord van de Heere Die leeft, laten horen onder het thema:
De opgestane Jezus Zélf brengt de elven in beweging,
1) met Zijn majesteit
2) door Zijn boosheid
1) Het is de opgestane Jezus Zélf die de elven in beweging zet. Allereerst, met Zijn majesteit. Wat opvalt in de Evangeliën is, dat na de opstanding de Heere Jezus ogenblikkelijk aan het werk blijft. Drie keer verschijnt Hij, zo geeft Marcus aan. Want Goede Vrijdag, dat is het einde niet.
En ook Pasen zal het einde niet zijn. Heel dat slot van Markus, heel dat laatste hoofdstuk, dat draait eigenlijk om het verder gaan van het werk van de Heere Jezus. Om het verder gaan van het Evangelie over Hem en van Hem.
Want nu het dan Goede Vrijdag geweest is, nu dan die verzoening bewerkt is, nu moet dat ook overal bekend gemaakt worden. Eerst in Israël. En dan in de landen eromheen. En tenslotte overal waar de Heere het wil laten horen. Op Zijn tijd, door Zijn mensen, onder Zijn leiding. Tot en met in Emmen en omstreken. Tot en met in Indonesië, waar de mensen vanmorgen al naar de kerk geweest zijn.
Overal het Evangelie: Hij leeft!
Maria uit Magdela die mag dat bericht gaan brengen en klip en klaar zeggen: ‘ja, ik heb het gezien, ik heb Hém gezien! Hij leeft! Juich mee! Halleluja!’
En wat is dan de reactie: ‘ach Maria, dat kan toch nooit. Dat is toch onmogelijk. Hoe kan nou, gehangen aan het vloekhout en dan, dan weer leven? Dat spoort helemaal niet. Hou op met die onzin en ga pannenkoeken bakken!’
Ze geloven het niet.
Is dit dan het eind? Leerlingen die niet in beweging te krijgen zijn?
Nee, absoluut niet, want de Levende gaat verder. Aan twee leerlingen laat Hij zich zien. De stralende, de verheerlijkte Jezus in een andere gedaante. Mensen, Hij lééft! Halleluja, prijs de Heere!
En dan nog een keer: ‘Hij weer leven? Dat kan nooit. Onzin. Heb je je pilletjes wel gehad vanmorgen? Doe gewoon. Je weet toch wat kruis is? Vloekhout. Weg bij God’.
En ze geloven niet. Geen enkele positieve reactie. Drie jaar lang trekt de Heere Jezus met Zijn leerlingen op en het lijkt alsof het geen enkele betekenis heeft. Het lijkt alsof het zonder enig resultaat is. Drie jaar lang!
En in het laatste jaar, hoofdstuk 10 vers 34 en 14 vers 28, had Hij nog met nadruk gezegd: ‘de dood is het einde niet. Ik zal wakker gemaakt worden, uit de slaap van de dood. Ik zál opstaan en verder gaan’. Hij had het gezegd. Maar dat hele Jezus-gebeuren, die discipelen: een hopeloos zaakje. Ze blijven maar zitten, waar ze zitten. En er zit geen beweging in.
En dan, als het niet anders kan, als ze Zijn boodschappers laten praten, dan tenslotte grijpt de Heere zelf in! Het is bar en boos met die leerlingen! Maar majesteit is alles wat Híj doet. En Hij Zélf gaat zorgen voor dat ‘halleluja!’.
Zijn majesteitelijk ingrijpen is nodig. Want vergeet niet, ook Maria Magdalena was niet uit zichzelf tot geloof in de Levende gekomen. En ook die twee andere leerlingen niet. Niemand. Opgeleide leerlingen van toen, niemand nu. En dat heeft niks te maken met of je nou dom of knap bent. Nee, niemand komt van zichzelf tot de erkenning: Hij leeft!
Niemand komt met logisch redeneren en verder doordenken van zichzélf tot: ‘halleluja, Hij leeft!’ Dat heeft ook hier geen vader en geen moeder, geen grootouder of wie dan ook, geen enkel gemeentelid, en ook niemand van de kinderen.
Wij kunnen best mooi ‘halleluja’ zingen. En dat is goed. Dat moeten we ook doen.
Maar, stel jezelf even die vraag: ‘is dat wat je, zeg maar, uit jezelf doet, omdat je zo goed en gelovig bent? Of is dat geloof door de Heere gewerkt? Is dat geloof een wonder van Hem?’
En stel je zelf ook die andere vraag maar: ‘zing je alleen vandaag ‘halleluja’? Omdat dat nou eenmaal op Pasen zo hoort? Of is dat naadloos verbonden aan de rest van je leven?
Daar gaat het om. De levende Heere blijft dag in dag uit uw Heere.
En tenslotte verschijnt dan de Here zelf. Dat ‘nee’ van die koppige leerlingen, Hij zál het gaan maken tot ‘ja’. En dat ‘ja’, dat wordt dan: halleluja!
Het is waar, het is echt gebeurd: Hij leeft. Hij werkt verder. Het is de Heere, broeders en zusters, het is de Heere. Die majesteit die hen tot geloof en actie gaat brengen. Want het is nog altijd Zíjn zaak waarvoor Hij hen gebruiken wil.
Nee, als het alleen maar een zaak van de discipelen zou zijn, dan was het op dit moment afgelopen. Op het moment dat, na die opstanding, er helemaal niks gebeurt. En ze aldoor zeggen: ‘dat kan helemaal niet en dat is niet zo’. Dan was de zaak voorbij.
Maar het is niet de zaak van de leerlingen, het is de zaak van de levende Heere. En Koninklijk worden die hopeloze leerlingen, je zou het kunnen vergelijken met bevroren mensen. Ze staan daar maar stijf verstard. Ze worden als het ware onder de vlammenwerper van de waarheid gezet en door Hem ontdooid.
Iemand die bevroren is, die kan geen stap verzetten. Maar als je dan weer ontdooid bent, dan kun je aan de gang. Nou, zo mag je dat vergelijken: de Heere ontdooit mensen die uit zichzelf niets kunnen, niets willen.
En al van tevoren eigenlijk is de Heere majesteitelijk bezig. En dat hebben zij niet eens door. Maar dat is wel zo, want hoe is het mogelijk dat die leerlingen, die eerst alle kanten op gevlucht zijn op de Goede Vrijdag, op die Paasdag, en daarna, toch weer bij elkaar zijn?
Ook dat is Zijn werk. Hij houdt ze bij elkaar. En ze eten samen. Ze lagen aan, staat er.
Dat betekent dus, dat ze maaltijd hadden. En maaltijd is teken van verbondenheid.
Denk maar aan de maaltijd van het avondmaal – juist omdat je bij elkaar hoort.
Zij, zij zitten vast. Omdat ze zichzelf hebben vastgezet. Doof voor Zijn woorden van belofte. Ze luisterden niet naar wat Hij zei, vóór de kruisiging. Ze luisterden niet naar wat Hij via zijn boodschappers zei, ná de kruisiging. Maar Hij, Hij gaat ze in beweging zetten.
Even uitkijken hè. Wij gaan niet zeggen van ‘wat zijn die leerlingen een stelletje suffe mensen eigenlijk. Nota bene dat ze nou niet eerder reageren’.
Nee, we zien de Heere Jezus. Om Hem gaat het. Ga Hém maar toejuichen! Hij, die zo goed is, dat Hij zo met zijn leerlingen om gaat. Inderdaad, ga Hem toejuichen. Halleluja!
Want de belofte aan Adam in het paradijs gegeven, die gaat steeds verder vervuld worden. En het nieuwe paradijs zal komen.
Dan is dit het moment, aan het eind van Marcus, waarin eigenlijk de luiken opengaan, om zo te zeggen. Waarin de blik verbreed wordt, want het heil is immers voor alle volken!?
Denk maar aan de belofte aan Abraham: ‘in jou zullen alle volken op de aarde, of via jou, of met jou, hoe je dat ook zegt, maakt niet uit. Het gaat erom: Abraham, Nageslacht van Abraham, zijn grote Zoon, de Heere Jezus Christus. En dankzij Hem: álle volken mogen het heil ontvangen. Zelfs Nederlanders, zelfs Drenthen.
Hij verschijnt. Hij komt. Hij grijpt in. En dán kunnen, dat is nog niet helemaal op dat moment, maar dan even later, dan kunnen die leerlingen aan het werk. Wat een liefde. Wat een toekomst. Hoe groot en verheven, Zijn majesteit. Halleluja!
2) Het tweede punt. De opgestane Jezus brengt de elven in beweging: Zijn boosheid. Je mag hier echt wel zeggen: het gaat ‘van dik hout zaagt men planken’. Maar wat een hartelijke liefde zit daarin. Liefhebben is immers niet: altijd alles maar goed vinden. Echt geven om – als je vader en je moeder echt om je geven, dan pakken ze je soms ook heel stevig aan. Misschien wel hard, maar dat heb je nodig. En dat is uit liefde.
Zo komt de Heere Jezus bij zijn leerlingen: “En nou moeten jullie eens even heel goed horen!’ In heilige boosheid verwijt Hij hen dat ze leven zonder te aanvaarden wat Hij zegt. Die boodschappers, Maria en die twee anderen, die had Hij Zelf immers gestuurd.
En nota bene daar reageren ze met: ‘dat geloven we niet’. Heilige verontwaardiging.
Al zo lief had God de wereld, en Hij stuurt Zijn eniggeboren Zoon. En hier opnieuw: zo lief had God de wereld. Hij laat het niet zitten bij hopeloze mensen. Maar Hij gaat verder.
Het is een heel uniek gebeuren: de Levende die de beginstoot geeft voor de verkondiging van het Evangelie.
Verontwaardigd, ja. En later mogen soms ook Zijn gezanten fel zijn, heilig fel. Petrus, Paulus. Denk maar aan Paulus als hij zijn brief schrijft aan de Galaten. Als hij bonje gehad heeft met de Korinthiërs. Heilige felheid.
En Bonifatius en anderen, die hakken ‘heilige’ bomen om. Reformatoren pakken dwaling en dwaalleraars stevig aan. Bogerman: ‘En nu is het afgelopen, d’ruit!’
Als de eer van God wordt aangetast en als er vraagtekens gezet worden bij de betrouwbaarheid van Zijn Woord, dan mag je nog steeds zo reageren: ‘het is bar wanneer je God niet op zijn Woord gelooft’. Je prijst de Heere toch niet om Zijn daden, die niet echt gebeurd zouden zijn? Nee, Zijn Woord: volstrekt betrouwbaar.
Heilige verontwaardiging ook, omdat de Heere er al zoveel aan gedaan heeft om ze tot geloof te brengen. Zijn eigen opleiding, die drie jaar lang. Zijn eigen speciale voorzeggingen, een paar keer. Maria uit Magdala. Die twee anderen. En dan nog: ‘nee’?
En die verontwaardiging is ook nodig met het oog op wat er straks zal gebeuren. Ze krijgen immers straks die opdracht, dat is het laatste gedeelte van Markus 16. Ze moeten straks aan het werk. En daarvoor is die grote verandering nodig, van ‘dat kan helemaal niet’ tot: ‘ja, Hij lééft!’
Als ze daar zitten, dan zijn ze zo meegaand als een blok beton. En wij herkennen dat misschien wel. Het kan zo dichtbij komen: in eigen familie, een kennis of familielid. Dat de duidelijke boodschap van de Schrift afgewezen wordt.
Gisteren of eergisteren had ik nog een gesprek met iemand. Vanwege iets in het verleden – en dan niets meer van de kerk willen weten. ‘Maar ik doe heel veel goeds’ en dat moet het dan zijn. Maar waar is Christus in dat geval?
Wat leidt dat tot boosheid. Niemand kan Hem laten praten, ook via Zijn gezanten niet, en u mag immers allemaal, op een andere manier dan de apostelen, die hadden die wonderen en die tekenen, u mag immers allemaal uw mond opendoen en spreken over: de Levende, de Redder.
Je kunt Hem niet laten praten. En wie zich niet bekeert, de ernst blijft ontzettend diep. Dan is er toorn. Totdat je erkent: ‘U bent mij te sterk geweest. U hebt mij bekeerd!’
Dat is iets wat de leerlingen hebben leren zeggen: ‘U bent mij te sterk geweest!’ Ze kwamen niet uit zichzelf tot geloof, maar Hij was het. Hij is bezig. Híj alleen brengt die elven tot erkenning. Híj alleen brengt via de verkondiging, indertijd met die speciale tekenen, die d’r nu niet meer zijn, tenminste niet bij ons, want wij hebben de complete Bijbel.
Op andere plaatsen in de wereld gebeuren nog wél heel bijzondere dingen, als daar het evangelie voor het eerst komt, en men nog niet bekend is met de hele inhoud van de Bijbel. Hoeveel mensen zijn niet via dromen, dat gebeurt vooral in landen van de islam, via dromen in de richting van de Heere Jezus gestuurd.
Maar ook verder gebeuren er nog zoveel dingen waarvan wij moeten zeggen: ‘de Heere blijft wonderen doen’. En dan houdt dat langzamerhand op als de bijbel bekend wordt. Maar daarvoor, wees daar maar rustig onder, de Heere, als Hij het wil, kan en doet Hij alles.
Híj brengt de Zijnen zo ver. Het wonder van verandering. Dat gebeurde bij die leerlingen met het oog op ál Gods kinderen later. Een wonder: dat Hij boos wordt, dat is met het oog op Zíjn zaak. En dat het verder gaat, de verkondiging van het Evangelie, dat is ook helemaal Zíjn zaak. Ongeloof is nooit te verontschuldigen, want het Woord van God is volstrekt duidelijk.
Dat kan ook in de gemeente voorkomen, dat iemand in z’n gebed moet vragen: ‘Heere, breek mijn ongeloof, breek mijn hoogmoed stuk’. Want hoogmoed is altijd weer: je verheffen boven de Heere zelfs.
En altijd moet ook de gemeente van de Heere Christus vragen: ‘opent Ú toch mijn oren. Opent Ú toch mijn hart’. Vanuit mijzelf zou ik nooit gaan geloven! Ik zou het niet willen en ik zou het niet kunnen. Maar door de Geest van Christus, en op het gebed, dat wil God altijd verhoren.
En dan mag je Gods vriendelijkheid ervaren en ‘halleluja’ zingen. Dan is het met Pasen echt feest. Lof en eer voor Hem, Die het geloof werkt. Het Woord en de Geest, en blijf dan maar erkennen hoe dat gaat, hier, maar ook in Indonesië: het is Zíjn zaak, waarbij Hij de leiding heeft.
Alle actie is uit Hem, door Hem en tot Hem. Want Hij is Koning en Hij wil niet zonder onderdanen zijn. Zijn gemeente is kenbaar als altijd maar weer luisterende gemeente. Als gemeente die het halleluja zingt, juist vanwege Zijn liefdevolle spreken.
En als wij dan horen over Zijn boosheid, kunnen we Hem zelfs daarvoor danken. Want dat had ook met ons te maken. Gemeente van Jezus Christus Die leeft: ‘leef graag, leef luisterend, lleef eeuwig onder deze Heere’.
AMEN