Preek 1 Samuël 4:21-22 (Ark – deel 3)

Preek 1 Samuël 4:21-22 – Ark – deel 3
Door Ds. MA Sneep, gehouden te Bedum,  15.09.2019

Liturgie

  • Lezen
    • 1 Samuël 4
    • Psalm 78:52-64
  • Tekst
    • 1 Samuël 4:21-22
  • Psalm 26:2, 4
  • Psalm 58:1, 4, 5
  • Psalm 78:16, 17
  • Psalm 1:1, 2, 3
  • Psalm 146:5

Preek

Thema boven de preek geschreven: 

Thema: Een veelzeggende naam Ikabod, de eer is weggenomen uit Israël 

  1. Deze naam spreekt in de eerste plaats van Israëls zonde  
  2. Deze naam spreekt in de tweede plaats van Gods oordeel  

Geliefde gemeente, van onze Heere Jezus Christus, 

1. Deze naam spreekt in de eerste plaats van Israëls zonde 

De reis met de ark is weer verder gegaan. En vandaag zijn we aangekomen in 1 Samuël 4. De ark de Jordaan overgetrokken, het volk daar droogvoets door geleid, het beloofde land in. Inmiddels heeft het volk ook zijn plek ingenomen in het beloofde land. En nu volgt in 1 Samuël 4 tot en met hoofdstuk 7 als het ware de kerngeschiedenis over de ark. Nergens anders wordt zo uitgebreid beschreven over hoe het is gegaan met de ark en de betekenis daarvan als in deze hoofdstukken. 

Het was in de tijd van de richters waarvan Eli, één van de laatste richters is geweest. 40 jaar lang heeft hij het volk mogen richten. Zó hebben we gelezen. En het volk deed in die tijd wat goed was in eigen ogen. Het volk was van de HEERE hun God afgedwaald. En middenin deze zondige tijd, lezen we nu over de geschiedenis van de ark van het verbond, dat het volk Israël in oorlog is met de Filistijnen. Het is niet helemaal duidelijk of het volk nou opdracht krijgt van de HEERE om ten strijde te trekken tegen de Filistijnen. Er is heel veel voor te zeggen dat ze dat op eigen initiatief doen. Dat ze zelf/eigenmachtig besluiten om de strijd aan te gaan, zonder daarin de HEERE te raadplegen.  

Hoe het ook zij. Het volk trekt ten strijde. En zonder veel succes. Want er volgt in eerste instantie een gevoelige nederlaag van wel 4000 mensen die sterven. En na dit grote verlies stijgt de vraag dan ook op tot God. Een heel logische vraag: “Waarom heeft de HEERE ons vandaag, van voor het oog van de Filistijnen verslagen?” Dat is een goede vraag gemeente. Dat men beseft dat deze nederlaag van de HEERE komt. Maar wat er vervolgens gebeurt is minder goed, en dan drukken we ons nog voorzichtig uit. Want wat gebeurt er? Het volk haalt de ark van het verbond erbij.  

Waarbij hun gedachte is: Nu wij de ark van de HEERE erbij hebben zullen wij de strijd zeker winnen. Daarom klinkt er een oorverdovend gejuich wanneer de strijdkrachten de komst van de ark opmerken. 

En de Filistijnen die horen dat. En worden bang. Want, zij kennen de geschiedenis ook. Zij kennen de God van Israël. En weten hoe de HEERE Zijn volk uit Egypte heeft geleid en wonderen heeft gedaan, door hen op een wonderlijke wijze door de Schelfzee te brengen, waarbij ook toen het water als een dam heeft gestaan. Zij weten ook van die andere dam, waar ook wij van weten, door de Jordaan heen. Ook toen was daar deze God en ook toen was daar de ark die vooropging. Ja en als dan nu deze ark weer komt, dan is het verloren. Doodsangst en in en met de moed der wanhoop, zeggen ze: “Maar we laten ons niet verslaan. Goede moed Filistijnen, we gaan er tegenaan.” 

En wat gebeurt er? De Filistijnen verslaan ze ook nog, de Filistijnen verslaan Israël, ondanks de ark.  

30.000 man wordt er gedood. En de ark wordt meegenomen. Het wordt Eli wordt het verteld. Eli valt dood neer en zijn schoondochter die zwanger is van haar man van Pinehas, die spreekt haar laatste woorden uit. “Ikabod, ik noem hem Ikabod.” En ze sterft. Ikabod. Waar is de eer? Of anders vertaald, geen eer, geen eer, de eer is weg. Dat zegt ze. De eer is weg. De eer is weggevoerd uit Israël. Gemeente, deze vrouw, waarvan de naam ons niet bekend is, omdat het niet belangrijk is, omdat haar boodschap belangrijk is. Deze vrouw die raakt de kérn van de geschiedenis. De eer is weg uit Israël. De eer, er is geen eer meer, want de ark van het verbond is weggevoerd. De ark van God.  

Hoe kan dat, hoe kan het dat de ark nu weggevoerd is, gemeente? De ark die ging toch altijd voor hun uit? Daar konden ze toch van op aan? Als het volk door de woestijn ging, dan was de ark altijd de eerste die vertrok, die vooropging. En op moment dat ze hun tenten opbraken en weer verder gingen naar de volgende plaats, sprak Mozes altijd een gebed uit en zei hij: “Sta op HEERE, laat uw vijanden overal verspreid worden en hen die U haten, van Uw aangezicht vluchten.” Een gebed om Gods nabijheid, om Zijn kracht. Dat Hij de weg voor Zijn volk zou banen, dat Hij voor hen zou strijden.  

En de HEERE heeft het toch ook gedaan? Hij heeft hen dwars door de kolkende Jordaan gebracht met de ark voorop. De ark die de weg baande. En ook bij Jericho ging de ark voorop en streed de ark voor hen. Jericho ’s muren vielen neer, zonder ook maar 1 wapen aan te raken. God streed toch voor hen? En ja, nu zijn ze ook weer opgestaan tegen de Filistijnen, maar God is niet opgestaan. Ja, God is wel opgestaan, maar dan tegen Zijn eigen volk. God staat op tegen Zijn eigen volk, tegen Zijn kostenbare eigendom! 

Ikabod. Het is zo’n veelzeggende naam. Het spreekt namelijk van Israëls zonde. Ieder deed wat goed was in zijn eigen ogen. We zeiden het al. En dat gold niet in minst voor de ambtsdragers van de kerk, Hofni, Pinehas en Eli, die jongemannen, jonge priesters de toekomst van de kerk. Ze pakte van de offers en met een grote vork pikten ze van het offervlees zo veel ze maar wilden. Zelfs dat wat dus van de HEERE was, dat eigende ze zichzelf toe. Zelfs het allerbeste namen ze voor zich. Het vet, het allerbeste vlees was voor de HEERE. Dat had Hij geboden, maar wat doen ze. Ze nemen het voor zichzelf. En als de mensen zeggen ja, maar dat mag niet, dan zeggen ze: “Jullie zullen het ons geven.” Desnoods met geweld pakken we het van jullie. Stelen, overspel. Want ze deelden het bed niet alleen met hun eigen vrouw. Maar ook met de vreemde vrouwen die bij de tempel waren.  

Gemeente, de ambtsdragers in de kerk gingen naar de hoeren. Het was één goddeloze bende, rondom de tempel. Het was één en al goddeloosheid onder het volk. De zonde, die leefde daar, die heerste daar. Door het gedrag van Hofni en Pinehas, door het níet ingrijpen van Eli, die een oogje dichtkneep, bleven de mensen ook steeds meer weg bij de dienst van de verzoening. De mensen werden door het zondige gedrag van Hofni en Pinehas afgeschrikt. Als de priesters zó met hun offers omsprongen… waarom zouden ze nog naar de tempel komen?! Zodoende werden de mensen de kerk uitgejaagd door de ambtsdragers zelf, met dat goddeloze gedrag en ze beïnvloeden als het ware heel het volk.  

Wat een verantwoordelijkheid trouwens, wat een verantwoordelijkheid hebben ambtsdragers in de gemeente van Christus. Wat een verantwoordelijkheid hebben ouders en andere gezag bekleders, om rein met de HEERE te leven, om goede voorbeelden te zijn voor het nageslacht. Het volk in de tempel wordt nu negatief beïnvloed. Ze komen hun spijsoffers niet meer in de tempel brengen. Maar ze maken hun eigen offerhoogtes, ze gaan hun eigen goden aanbidden. Ze maken hun eigen eigenwillige godsdienst. Iedereen die deed maar wat goed was in zijn eigen ogen.  

Het zou zo 2020 kunnen zijn, is het niet? Als je kijkt naar onze samenleving. Ieder doet wat goed is in z’n eigen ogen, en wee je gebeente als je er wat van zegt en Gods woord voorhoudt. Je maakt zelf wel uit hoe je de HEERE wilt dienen, als je Hem al wil dienen. Verdorven mannen. Zo noemt de HEERE ze, verdorven mannen.  

Die ene vraag gemeente: Waarom heeft de HEERE ons vandaag voor de Filistijnen verslagen? Het is een goede vraag, want ze hadden in elk geval nog wel enig godsdienstig besef. Ze hadden door dat het de HEERE God was die hun zelf verslagen had voor het oog van de Filistijnen. Maar het is toch veelzeggend dat zij deze vraag niet aan de HEERE God stellen. En ze wachten ook helemaal niet op een antwoord. Op eigen initiatief halen ze de ark op. De ark van het verbond, die moet ons redden. De ark, de HEERE, want Hij is toch met ons? Dat heeft Hij toch beloofd! Ja dat doen we, Wij halen de ark op, met daarin het getuigenis van God, van het verbond.  

En zo gezegd, zo gedaan. Maar gemeente, de ark helpt ze niet. Waarom niet? Omdat het op deze manier niet werkt in het genadeverbond. Ook voor ons vandaag niet. Laten we het gelijk maar toepassen op ons leven met de HEERE. Wie zegt: “Wij hebben de HEERE en wij hebben zijn belofte, de HEERE is met ons.” Terwijl ondertussen de waarachtige bekering ontbreekt in het leven, begaat een ernstige misvatting. Met grote gevolgen ook, als de bekering uitblijft.  

En als ergens een les geleerd wordt gemeente, dan is dat hier in 1 Samuël 4, dat het zó dus niet werkt in het genadeverbond. Want het verbond van de HEERE met ons, heeft twee delen. Het heeft een belofte en het heeft ook een eis. En daar is alleen verlossing, maar dan ook alleen, wanneer in het verbond, ook de geloofsgehoorzaamheid naar de HEERE toe is. Het oprechte verlangen om de HERE te zoeken en te dienen. Telkens weer opnieuw, als daar wedergeboorte is, als daar de droefheid over onze zonden is, en de begeerte om ermee breken. Ertegen te strijden, tegen je zondige natuur.  

Als daar de vreugde is in de Heere Jezus Christus. Als daar het verlangen is, van een hart dat in liefde naar al Gods geboden wil leven. Dan inderdaad kan je het zeggen. De HEERE is met ons en anders niet. Ikabod, de HEERE is met ons. Nee, de HEERE is weg. De eer is weg. Gods eer.  

Waarom? Omdat de vreze des HEEREN, omdat die niet meer gevonden wordt onder het volk, meer nog, ze onteren God. Ze geven Hem niet de eer die Hem toekomt. Ziet u, niet het feit dat ze de ark tevoorschijn halen is verkeerd, maar wel de gesteldheid die daarachter zit. De gesteldheid van het hart van Gods kinderen. Die is verkeerd, die is zondig. 

Gemeente, Ikabod, de eer is weggevoerd. Het is zo ingrijpend dat het hier gebeurt bij het verbondsvolk. Maar laten we vanmiddag maar geen toeschouwer blijven, want God spreekt vandaag precies ditzelfde woord tegen u en tegen jou. Ja, zeg je: “Maar ik, ik leef niet zo als Hofni en ook niet als Pinehas, zulke zonden doe ik niet, ik ben nog nooit bij de hoeren geweest zoals zij deden. Ik heb nog nooit ingepikt wat van de HEERE was dat voor mezelf gehouden.”  

Gemeente, u kan voor het oog van mensen heel fatsoenlijk leven. Je kan voor het oog van mensen ook precies in het gareel lopen. Dat men zegt: “Wat een keurige vent is dat toch”. Wat een vrome man, wat een keurige dame altijd zo netjes gekleed in de kerk, ze is altijd overal. Maar de HEERE ziet het hart aan. Van ons allemaal. En de HEERE prikt als het ware door zo’n pak heen, en peilt ons hart. Hij ziet hoe het daarmee gesteld is in uw dienst voor de HEERE, in uw leven met de HEERE.  

Weet u, ook keurige mensen moeten zich net zo goed bekeren als de ergste zondaar. We zijn allemaal namelijk zondaren. En daarom past ons allemaal de dagelijkse bekering. Het volk Israël is er blind voor. Zij zijn blind voor hun eigen zonde. Ze zien het niet. Wij zonde? We halen de ark van de HEERE. Er komt geen moment in hen op dat ze op de knieën gaan en hun schuld en zonde belijden. Misschien moeten anderen dat doen, maar zij in elk geval niet.  

Maar wij dan? Als het gaat om onze ellende, als het gaat om onze zonden, als het gaat om onze schuld, kennen wij ze? Kent u uw eigen zonden en belijdt u ze voor de HEERE? Elke dag. Benoemt u ze? “HEER, ik heb gezondigd. Ik heb dit gedaan en ik heb dat gedaan en ik heb dit niet gedaan wat ik wel had moeten doen.” En dat je er vergeving om vraagt en dat je dan gereinigd mag weten door het bloed van de Heere Jezus, en dat je dan bidt om zijn Heilige Geest: “HEERE vernieuw me toch, dat ik naar al Uw geboden ga leven, tot eer van Uw Naam. 

Gemeente, hoe is ons leven met de HEERE in het verbond? Het is toch geen lauw leven met Hem? Of leiden ook wij toch vaak al een veel te veel werelds leven? Is ons leven in de kern nu echt anders dan van uw ongelovige buurman of buurvrouw, behalve de zondag?  

Mag ik het nog iets concreter zeggen? En dit geldt niet alleen voor de jonge mensen, maar ook voor de ouderen, het geldt voor ons allemaal. Hoe hebben we bijvoorbeeld de vrijdagavond en de zaterdagavond, gisteren, eergisteren, hoe hebben we die doorgebracht? Was het naar de wil van God? Waar ben je geweest? Wat heb je gedaan? Hoe was uw mediagebruik in de afgelopen week?  

Wat heeft u gezien, wat hebben uw ogen gepasseerd? Waar heeft aan gedacht wat waren uw begeerten? Hoe was u op uw werk? Hoe was je met klanten? Hoe was u in de omgang met uw naaste? 

Gemeente, als het niet naar Gods wil was, als daar zonde was. Belijdt ze dan en bekeer u! 

De HEERE God, ik zei het al, die peilt ons hart. Het geloof, dat is niet alleen maar iets van de buitenkant. Maar het is de binnenkant, wat naar buiten komt. Laat onze dienst voor God, gemeente, laat het geen vormendienst zijn, maar laat het de dienst zijn van ons hart.  

Kijk, wij hebben de ark niet als teken, maar we hebben wel een ander machtig teken, het teken van Gods trouw. Het teken van Gods belofte. Jongens en meisjes, jullie weten wel welk dat teken is, het teken van de doop. Als ergens Gods betrokkenheid blijkt in je leven dat is dat wel bij de doop. Waar de HEERE tegen een ieder van ons heeft gezegd: Ik zorg voor je, Ik ben je vader.  

Maar ook de doop, net zoals de ark is nooit, maar dan ook nooit, een automatisme. “Ik ben gedoopt en nou ben ik gered.” “We hebben de ark, dus de HEERE zal ons verlossen.” Zo werkt het niet in het genadeverbond. Die heerlijke inhoud van Gods belofte. Die werkelijkheid van Zijn genade. Die worden dus alleen ontvangen in de weg van waarachtig geloof en bekering. En steunend op Gods beloften, zegt dan de HEERE. “Mijn kind, Ik zal het je geven, Ik sluit Mijn verbond met je.”  

Maar tegelijkertijd eist Hij dan ook van u, dat u wat Hij uit genade geeft, dat je dan ook sterft aan jezelf. Dat je dan in Christus Jezus echt, concreet opstaat in dat nieuwe leven. Gemeente, laten we er echter voor oppassen dat dit niet alleen maar taal en theorie is, maar dat de praktijk van ons leven is. Het concrete leven met uw God in het genadeverbond, u en onze kinderen. Kijk, en dan blijkt het leven met de HEERE, niet alleen uit woorden, maar vooral uit uw daden, gewoon heel praktisch. De Heere Jezus zegt het toch zelf ook in het Nieuwe Testament: “niet eenieder die zegt HEERE HEERE, maar eenieder die doet de wil van Mijn Vader.”  

Ikabod, wat een ingrijpende naam geeft deze stervende vrouw aan haar pasgeboren kindje. Het spreekt van zonde en schuld. Maar meer nog. Want het volk Israël bekeert zich niet. En daarom spreekt het ook van oordeel. 

2. Deze naam spreekt in de tweede plaats van Gods oordeel 

Dan is het tweede, de naam Ikabood spreekt van oordeel, want het overkomt de HEERE God niet, dat de ark wordt weggevoerd en dat de Filistijnen hen versloegen en de ark hebben ingepikt. Dat we vandaag zeggen: Ach, ach, wat is het toch erg voor het volk. Nee, het is het oordeel van God over Zijn eigen volk.  

We hebben het gelezen in psalm 78, waar het duidelijk staat: de HEERE, Hij verliet de tabernakel in Silo en Hijzelf gaf Zijn macht over in gevangenschap. Hijzelf gaf Zijn luister over in de hand van de Filistijnen, en Zijn volk leverde Hij over aan het zwaard. Het is dus de HEERE God zelf. God komt zelf met Zijn oordeel over Zijn eigen volk.  

En dat klinkt nu dus door in deze naam, Ikabod. ‘Kabod’, dat is het Hebreeuws woord voor heerlijkheid. En ‘I’ is dan de ontkenning. I – Kabood: geen heerlijkheid, geen glorie meer van God, geen genade meer van Hem, geen bescherming ook, geen verzoening meer. Het verzoekdeksel was namelijk ook weg met de ark, geen ontmoeting meer met de HEERE, geen verbondsgetuigenis meer met de HEERE, het was allemaal weg in de ark.  

Met andere woorden. En dat is het ingrijpende. De HEERE zelf was er niet meer. Gemeente wat ingrijpend dit oordeel van God. God, Hij verlaat Zijn volk. De HEERE God laat het volk aan zichzelf over, en Hij trekt de grens over. Hij gaat weg uit het beloofde land.  

Wat kunnen wij hier van leren? Dat Gods oordeel, kan komen, als je volhardt in je zonde. Dat is vandaag de dag niet anders. God kan zijn heerlijkheid, Zijn genade, Zijn trouw wegnemen in een samenleving waarin men niet meer wil leven naar Zijn woord, waarin het grote deel van de samenleving niet meer wil leven naar Gods geboden. God trekt dan weg.  

Het kan ook in kerkelijk leven, dat God op een gegeven moment, als daar ontrouw is en blijft en geen bekering, dat God zich dan terugtrekt. Dat de kandelaar wordt weggenomen. De kandelaar, Ikabod, kan ook in je eigen leven, in je persoonlijke leven wegtrekken. Als je volhard in je zonde. En je je niet bekeerd. Dan kan God op een gegeven moment zelfs je geweten dichtschroeien. Dat je het niet meer wil inzien, dat je het niet meer wil weten en je verhard en je niet bekeerd. Dan wordt het donker. Dan is daar niet meer het licht van Gods genade en Zijn goedheid. 

Zo donker wordt nu ook in Israël. U ziet het aan Eli’s reactie. Eli die hoort het, en hij valt van zijn stoel. Dood. De ark is weg. De reactie van deze vrouw: Ikabod, de eer is weg. Wat erg en nu?  

En toch gemeente, we hebben het gehad over zonde en oordeel. Als God wegtrekt, erger kan het niet. En toch, toch zien we hierin ook, hoe moeilijk ook, toch zien we hierin ook Gods trouw. Want God is trouw aan Zijn woord. Waar mensen ontrouw zijn, blijft God trouw aan Zijn woord, trouw aan Zijn belofte, maar ook trouw aan Zijn oordeel.  

God had al gewaarschuwd, hij had toch gezegd tegen Hofni, tegen Pinehas, tegen Eli: “Jullie zullen sterven, Ik zal komen met mijn oordeel.” 

Het wordt hier uitgevoerd door de HEERE. De HEERE is trouw. Het is Zijn roepstem. Het is de roepstem van God. Wanneer de HEERE komt met zijn waarschuwing dan is dat de roepstem van Zijn liefde. Want de HEERE God wil niet dat de zondaar verloren gaat, maar dat hij zich bekeert en leeft! God is liefde. God roept. God wil dat Zijn volk zich bekeerd, maar als ze dat dan niet doen, dan blijft Hij ook trouw aan Zijn woord van oordeel. Zo is uw God, helemaal trouw. Dat is toch een treurige geschiedenis zegt u. Ja, dat is ook zo. 

Maar God, zal Zijn verbond niet vergeten. Dat zullen we de volgende keer ook zien. God vergeet Zijn verbond niet. En ergens zien we dat hier ook al bij deze vrouw, Ikabod. Woorden van zonde, woorden van oordeel. Maar toch mogen we ook zeggen: daar breekt in dit spreken van haar toch ook het licht door. Want zij spreekt het uit: “Ikabod.” Maar hoe kan ze dat nou zeggen van zichzelf, gemeente? Dat kan ze niet. Het is alleen Gods genade dat ze dat kan zeggen, dat ze daartoe komt, dat ze het ziet, met de ogen van het geloof. Inderdaad het is niet alleen die ark die weg is getrokken. Het is de HEERE God zelf. De eer is weg. De HEERE geeft in zijn genade, dat ze het zien mag. Deze vrouw. Ikabod! 

Ziet u dat daar toch nog hoop is? Dat daar toch nog de trouw van God is! Oh gemeente, deze naam Ikabod, die roept zo om die andere Naam. Die roept in 1 Samuël 4 om de Immanuel! Immanuel kom toch, God met ons! Deze roep van de vrouw zonder naam: Ikabod. Het is de roep om de Here Jezus Christus. Het is de roep om de Volmaakte Ambtsdrager! 

Eli was het niet, Hofni niet, Pinahas waren het niet. Zij waren zelfs Goddeloos. Het is de roep om de Heere Jezus. De volmaakte Ambtsdrager, die verzoening zou komen doen. Die zou tabernakelen onder Zijn volk. God en mens. De Middelaar, Immanuel. 

Wie daarom met deze vrouw belijdt, ook vandaag: “Ja HEERE, als ik nu mijn ellende zie en mijn zonde, dan is het inderdaad Ikabod, want ik ben gevallen in Adam. Ik ben van mijzelf ben ik inderdaad verloren. En zonder Uw genade verdien niets anders dan Uw oordeel. En daarom is het inderdaad zonder Uw beloften, zonder Christus inderdaad ook in mijn leven, Ikabod. Maar ik mag ook geloven in die andere naam, in de tweede Adam, in de Immanuel die is gekomen. God- met- ons!” 

Dan bent u zalig. En dan bent u veilig. Ook straks als het oordeel van God komt, over deze goddeloze wereld. Dan ben je veilig in het oordeel, omdat je Immanuel kent. Dan ben je zalig, niet vanwege je eigen trouw, maar zalig vanwege God. Vanwege Hem, die trouw is en blijft aan Zijn verbond! 

AMEN