Preek 1 Samuël 6:1-12 – Ark – deel 4
Door Ds. MA Sneep, gehouden te Bedum, 22.09.2019
Liturgie
- Lezen
- 1 Samuël 5
- Tekst
- 1 Samuël 6:1-12
- Psalm 68:3
- Psalm 38:3, 9, 11
- Psalm 97:1, 3, 4
- Psalm 90:5, 7, 8
- Psalm 98:1, 4
Preek
Thema boven de preek geschreven:
Thema: De HEERE komt op voor Zijn eigen eer
- Zichtbaar in Zijn rechtvaardig handelen met de Filistijnen
- Zichtbaar in Zijn genadige terugkeer tot Zijn volk
Geliefde gemeente, van onze Heere Jezus Christus,
1. Zichtbaar in Zijn rechtvaardig handelen met de Filistijnen
U, en jullie jongens en meisjes weten misschien ook wel wat Prinsjesdag is. Prinsjesdag, voor degene die het niet weten, Prinsjesdag, dan rijdt de koning in de gouden of glazen koets naar de ridderzaal. Dat ziet er mooi uit zo’n koets, met allemaal toeters en bellen eraan, echt een koninklijke koets. Daar spreekt de koning dan de troonrede uit. En de koningin die zit ernaast. En zo opent de koning het nieuwe werkjaar van de Eerste en de Tweede Kamer.
Vandaag zien wij ook een Koning rijden. Een Koning, niet op een glazen gouden koets, maar op een nieuwe kar. De Koning der Koningen en de HEERE der Heren. Hij rijdt door de vlakten van Filistea, zoals psalm 68 daarover spreekt: De Koning rijdt door de vlakte. En wij zien Hem vandaag gaan.
Hij rijdt om op de weg van het heil, het heil te gaan banen voor Zijn volk. En op die weg, komt onze Koning de Filistijnen tegen. We weten ook wat er allemaal is gepasseerd. Jongens en meisjes, jullie weten het ook: de ark buitgemaakt door de Filistijnen in die strijd. De Filistijnen die waren ook opgetrokken tegen het volk Israël en ze hadden ze dik verslagen. Duizenden Israëlieten vermoord. Ze hadden de ark meegenomen en deze hadden ze gebracht tot in de tempel, van hun afgod Dagon.
Ze hadden hem daar neergezet als een soort van trofee. Voor de Filistijnen was de ark ook niets meer dan een trofee. Was de zonde van de Israëlieten dat ze de ark en God helemaal vereenzelvigde. Als een soort van automatisme. De zonde van de Filistijnen is dat zij de ark en God helemaal van elkaar scheiden.
De Filistijnen denken bij zichzelf: ja de ark, dat is maar een ark en nu hebben we hem overwonnen, en dus zetten we hem als trofee in de tempel van onze god neer. Maar daarmee ontheiligen zij de God van Israël. De Heilige God, de Koning van de Koningen. Ze zetten Hem daar neer in hun eigen afgodstempel. Maar de HEERE, gemeente, de HEERE die laat het onrecht niet ongestraft. Dat doet Hij nooit. Hij gaat rechtvaardig met de Filistijnen handelen. En dat zien we terug in hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6. De HEERE gaat rechtvaardig handelen met de Filistijnen.
Dagon haalt Hij omver. Het is haast een soort van lachwekkend verhaal als je het leest hoe de HEERE dat eigenlijk doet. Lachwekkend richting de Filistijnen. Dagon was in de ogen van de filistijnen de god van de vruchtbaarheid.
Let dan ook op de straf van God. -komen we zo meteen wel op-
De straf die volgt tegen de Filistijnen, heeft ook alles met die vruchtbaarheid te maken. De god van de vruchtbaarheid. Hij haalt hem omver, de Hand van God, de levende Hand, die drukt zwaar op de Filistijnen. Eerst hakt de HEERE de handen van Dagon eraf. En even later ligt Dagon in twee instanties, als het ware in aanbidding, voor de levende God, in zijn eigen tempel.
Maar kennelijk dringt dit handelen van de HEERE niet tot de Filistijnen door. Ze bekeren zich niet. En daarom komt de HEERE opnieuw met Zijn rechtvaardig oordeel. En komen er plagen over de Filistijnen. Gezwellen, het is niet helemaal duidelijk wat dat precies geweest is. De Statenvertaling noemt dat het zwellingen waren in verborgen plaatsen. Dat vind je ook terug in het Hebreeuws: ‘zwellingen in verborgen plaatsen’. Wij weten niet met zekerheid waar deze zwellingen precies zaten. Sommigen denken de endeldarm. Maar als we nu bedenken dat Dagon de god van de vruchtbaarheid was, zouden deze verborgen plaatsen dan misschien ook niet de geslachtsdelen zijn geweest. Verborgen plaatsen.
Tumoren die vreselijk pijn deden en ook mensen het leven kostte. En vervolgens laat de HEERE ook muizen komen, enorme muizenplagen, waardoor ook de landerijen allemaal kaalgevreten worden. En de oogst wordt vernietigd. En zo gaat het oordeel van de HEERE van stad tot stad. Overal waar de ark heen gaat daar komt ook het oordeel van God. Overal drukte de hand van de HEERE zwaar op hen.
Er vallen doden er vallen zieken en dan klinkt het hulpgeroep van de Filistijnen. Het klinkt door tot in de hemel, zo vreselijk is de toestand in het land geworden.
En dan is het heel opvallend dat pas na zeven maanden, zo zegt dan het eerste vers van hoofdstuk 6, dat pas na zeven maanden de vraag gesteld wordt: “Ja, wat zullen wij met de ark van de HEERE doen?” Eerder dringt het niet tot de Filistijnen door. En dan komt het advies van de priesters, en de waarzeggers: “Ja de ark van God moet weg. Als u nu deze ark van God weg doet, en doe er dan ook voor de zekerheid nog maar een schuldoffer bij: vijf gouden gezwellen, en vijf gouden muizen als symbool voor het oordeel wat van God is gekomen. Alles om de God van Israël maar te eren. En als je dan geluk hebt, dan misschien dat het dan ophoudt.”
Ons tekstwoord noemt het een schuldoffer, maar u voelt wel aan, als deze overwegingen en besluiten leest, dat het niet echt een schuldoffer is van het hart, maar meer een betoon van vriendelijkheid. Stuur Hem alsjeblieft wat cadeautjes mee. Hopelijk kunnen we die God wat tevredenstellen. En tegelijk tonen ze ook hun respect voor de HEERE door een paar zogende koeien waarop nog nooit een juk gekomen is te gebruiken om alles te vervoeren. Met andere woorden ze pakken een rein dier die in de ogen van de HEERE heilig zijn.
Slim van de Filistijnen. Kennelijk hebben zij nog enig godsdienstig besef. Álles willen ze wel doen, om maar af te komen van deze God en vooral van de oordelen van deze God, want ze worden zo zwaar getroffen, daar moeten ze vanaf.
Ziet u, het is een soort goedmakertje, alsof ze dus onwetend zijn als het gaat om hun zonden. Ze doen alsof ze het niet begrijpen. Terwijl, als u goed heeft meegelezen, terwijl ze weten met Wie ze te maken hebben. Ze zeggen Hem te kennen. Vers 6: Waarom zou u uw hart onvermurwbaar maken, zoals de Egyptenaren hun Farao hun hart onvermurwbaar maakte. Lieten zij hen niet wegtrekken toen hij zijn macht aan hem bewees, zodat ze konden gaan.
Ziet u, die Filistijnen die kennen de God van Israël tot op zekere hoogte. Ze weten van wat Hij heeft gedaan en hoe Hij Zijn volk heeft uitgeleid uit Egypte. Ze zeggen Hem te kennen. Het is ook heel opvallend, als u het tweede vers ziet, dat de Filistijnen hier in vers 2 voor het eerst ook zeggen: “Wat zullen wij met de ark van de HEERE doen?” Daar gebruiken ze de Naam, van de verbondsnaam van God. Tot daarvoor hadden ze dat niet gedaan, was het de ark van God. Hier voor het eerst de ark van de HEERE.
Ze kennen Hem dus. Nou ja, kennen, kennen? Ja met het verstand kennen ze Hem wat, ze kennen Hem niet het hart.
Maar wat is nu hun zonde gemeente? Je zou kunnen zeggen dat is twee ledig. In eerste plaats is de zonde dit: dat ze doen alsof ze onwetend zijn over hun eigen schuld. Het is niet dat ze dus een oprechte schuldbelijdenis doen voor God. Dat is een onwetendheid waarvan Paulus in Romeinen later schrijft: “Hoewel zij -en dat gaat het over de wereld- hoewel zij God kennen –de Filistijnen kennen Hem-, hoewel zij God kennen, hebben zij Hem niet als hun God verheerlijkt of gedankt, maar ze zijn verdwaasd in hun eigen overwegingen en hun onverstandig hart, is verduisterd.”
Dat gebeurt hier nu bij de Filistijnen. Ze zien het niet, ze zijn verdwaasd in hun overwegingen. Ze doen maar wat. Hun onverstandige hart is verduisterd, ze hebben geen oog, terwijl de HEERE onder hun werkt. Terwijl ze het werk van de HEERE kennen uit de geschiedenis, ze zien het niet, dat ook zij schuldig staan voor de levende God.
Arm zijn ze, de Filistijnen.
Maar ze zijn ook schuldig gemeente. Na Dagon, die zo neervalt, na de pest ziekte, na de kaalgevreten oogst, zijn ze nog steeds niet overtuigd, of het nou door God komt of niet. Ze weigeren, om schuld te belijden. Ze houden de waarheid in ongerechtigheid ten onder, zoals Paulus dat later zegt. Ze onderdrukken dat. Ze weigeren dan ook om hun zonden en schuld te belijden. Hun god Dagon die is gevallen.
Maar als u dan leest hoe dan zo meteen die koeien naar het volk Israël teruggaan, nl. regelrecht in één weg, dan volgt daar ook een bijzinnetje, vers 12: En de stadvorsten van de Filistijnen liepen er achteraan, tot aan het gebied van Beth- Semes. Ziet u gemeente. Je ziet ze kaarsrecht daar achteraan lopen. Kijkend wat er gebeurt. En als het dan goed lijkt te gaan. Als de ark daar vervolgens blijft dan kunnen ze ook zo weer terug naar hun eigen land.
Ziet u, hun god is gevallen, Dagon, als het ware symbolisch in aanbidding voor de levende God, maar deze priesters en deze stadsvorsten lopen er alleen maar achteraan om te kijken of het wel goed gaat met de ark. Als deze ark nu maar eindelijk buiten de grenzen van hun land is.
Ze blijven voor de levende God fier overeind staan. Het lijkt de mens van de 21e eeuw wel, vindt u niet? De mens van de 21e eeuw. Ook in ons land, de mens die God kan kennen. Hoe heilrijk heeft God in ons land en onder ons volk niet gewerkt? Maar de kerken lopen leeg. Massa’s mensen in onze samenleving zijn op zoek naar hun eigen genot. En ze hebben allemaal hun eigen afgoden gebouwd. Kleine ‘Dagonnetjes’ hebben ze gebouwd, ja natuurlijk niet echt, maar in hun hart. En God maakt zich bekend, nog steeds ook vandaag de dag. Maar ze houden de waarheid in ongerechtigheid ten onder. Ze onderdrukken het, alsof ze onwetend zijn.
Ja, en mensen zeggen dan nog wel eens: “Als er nou een God is, als die er dan is. Dan hoop ik dat als ik later voor de hemelpoort sta, want zo zeggen ze dat dan. Dat de HEERE dan wel heeft gezien wat ik allemaal wel niet in mijn leven heb gedaan. Ik heb namelijk ook veel goede dingen gedaan.” Dat zijn de 21ste -eeuwse muizen en gezwellen.
Dat is de mens van de 21e eeuw. En wij dan? Wij, kinderen van God, die leven in de 21e eeuw? Als nu de HEERE, Koning van de Koningen. Als Hij nu in uw leven en in jouw leven de afgoden in uw leven aanwijst. Wat doet u dan? Als God met Zijn Woord, de afgoden in uw leven aan stukken slaat, en Hij zegt: “Doe ze weg die afgoden en dien Mij met héél je hart.” Blijven wij dan ook staan? Zoals die stadsvorsten van de Filistijnen?
Hoe zit het met onze erkenning van schuld en van zonden? Ook wij kunnen er zo gemakkelijk wat aan voorbij leven. Of dat ook wij, wanneer God ons wijst op onze zonden en schuld. Wij net zoals de Filistijnen doen, met God gaan onderhandelen. Ja HEERE, ik weet eigenlijk niet precies, sta ik wel echt zo schuldig voor U? Als U nou laat zien of ja, dat valt toch allemaal wel mee.
Maar gemeente, erkennen van schuld en zonden in ons leven. Dat betekent dat wij tot God komen met een gebroken en een verslagen hart. Dat je jezelf beproeft of daar afgoden zijn in je leven. En dat je deze vervolgens onderkent, schuld belijdt en ze wegdoet. De enige en ware God heeft recht op heel ons hart en leven. En daarom kan de heilige God onze zonden ook niet door de vingers zien. En is Zijn toorn over de zonden zo groot dat Hij, -eerder dan ze ongestraft te laten- Zijn geliefde Zoon Jezus Christus er om gestraft heeft met de bittere en smadelijke dood aan het kruis.
Gemeente, het kruis van Christus, daar zien we Gods toorn over de zonden uitgestort. Daar zien we het uitgestort worden, wat hier, zeg maar als het ware een voorproefje is, wat er gebeurt als je zelf je zonden niet belijdt zoals de Filistijnen weigeren. Dat uiteindelijk Gods toorn over je komt. Op Golgotha zien we het in alle volheid uitgestort worden. Dan zien we de Zoon van God hangen. Waar de Here Jezus Christus, echt tot de zonde wordt gemaakt. Vanwege onze zonden en door onze schuld.
Het kruis dat spreekt van Gods oordeel over de zonden. Maar het spreekt ook van verzoening. Het spreekt van Gods rechtvaardigheid, maar het spreekt ook van Zijn barmhartigheid voor zondaren. Van Gods oneindige liefde. Het kruis gemeente, dat is nou de plaats waar de Heilige en liefdevolle God zondaren ontmoetten wil. Het kruis, de plaats van de verzoening. Het kruis, ziet u, in dat licht mogen we deze geschiedenis van oordeel dan ook lezen. De HEERE der HEEREN, die onderweg is met die ark. Waar naartoe is Hij onderweg? Hij is onderweg weer terug naar Zijn volk om haar te verlossen. Hij is onderweg naar Jeruzalem. Waar eens dat kruis zal staan. Kijk gemeente, ziet u dan, hoe groot de zondige dwaasheid van de Filistijnen is.
De dwaasheid van de Filistijnen zien we overigens ook nog terug in de plaats waar ze hun koffertje met daarin hun geschenken, neerzetten. Want waar zetten ze dat koffertje neer? Náást de ark! Ze willen een soort van schuldbelijdenis doen en ze zetten dat koffertje met geschenken náást de ark. Náást het verzoendeksel. Beklagenswaardig, dat ze dat doen. Inderdaad ze staan schuldig.
Gemeente, het gaat nooit: en/ en. Ook niet in ons leven. Dat gaat niet. En dat hoeft ook niet. U hoeft niks bij de HEERE te brengen aan eigen gemaakte cadeautjes, echt niet. Wij moeten en mogen schuilen bij het verzoendeksel. Bij het bloed van Christus.
Het geloof in Hem redt van het oordeel.
Kijk en dan is het opvallend in onze tekst, zo wonderlijk dat de HEERE God toch ingaat eigenlijk op die onderhandeling met de Filistijnen. Want dat is wat de Filistijnen doen. Ze gaan eigenlijk een soort van onderhandelen. In de trant van: pak nu een nieuwe kar. Want, een nieuwe kar zal God wel waarderen. En gebruik koeien die heilig zijn. En dan sturen we de ark met dat koffertje weg. En als vervolgens deze koeien de goede kant opgaan, dan weten we dat het van God afkomt. Maar als ze weer terugkomen, ja dan weten dat dit alles toch niet van God af komt.
Ziet u, ze zijn aan het onderhandelen met God en de HEERE gaat er nog op in ook. God gaat erin mee omdat Hij daarin Zijn eigen gerechtigheid toont Zijn rechtvaardig handelen, maar ook Zijn genadig handelen. Tot eer van Zichzelf.
2. Zichtbaar in Zijn genadige terugkeer tot Zijn volk
God gaat reageren op dit plannetje van de Filistijnen. Hij gaat een wonder doen. En door dit wonder legt de vinger bij het blijvende ongeloof van de Filistijnen. Bij de hardheid van hun hart, bij de onbekeerlijkheid daarvan. Dat zijn oordeel en de oordelen, dat die dus niet hebben geleid tot een oprechte schuldbelijdenis tot erkenning van zonden en tot verootmoediging. Dat legt de HEERE bloot en dat is ook tot Zijn eer, maar tegelijkertijd gebruikt Hij dan die malle gedachten van de Filistijnen, ook tot een wonder. Tot behoud van Zijn eigen volk. Want Hij gaat genadig terugkeren tot Zijn Volk. Terwijl de Filistijnen dus een soort van loterij bedenken, gebruikt God het voor Zijn heerlijk bestuur.
En wat lezen we dan? De koeien, vers 12: ‘De koeien lopen regelrecht in één spoor de weg langs op weg naar Beth- Semes. Ze lopen al loeiend steeds maar door, en wijken daarbij niet af naar rechts of naar links’.
Dit is zo’n wonder. Want deze koeien hebben nog kleine zogende kalfjes die daarbij moeten drinken. En daarom gaat het instinct van deze koeien natuurlijk uit naar hun kalfjes. En dat weten de Filistijnen ook, en daarom zeggen ze: “Weet je wat we doen. Wij scheiden hen. Wij brengen de kalfjes hier vlakbij in een schuur en vervolgens zullen we zien wat de koeien doen. Want het moet toch een bovennatuurlijk wonder zijn als deze koeien niet regelrecht teruggaan naar de stal. En inderdaad pal de andere kant op rennen naar het land Israël. Het zou eigenlijk niet kunnen.”
Maar het gebeurt, deze koeien lopen, regelrecht, in één rechte lijn vooruit het land Israël in. Al loeiend al loeiend, kilometerslang. Wat een wonder, van onze God.
Niet alleen een wonder dat deze koeien dat doen. Maar er zit nog een veel dieper wonder achter. We hebben vorige keer afgesloten met ‘Ikabod’, de eer is weg. Maar hier komt de eer weer terug.
Jongens en meisjes, gemeente, is het u al opgevallen dat God dit ongevraagd doet!
Had er iemand in Israël om gevraagd of de HEERE hun God weer terug wilde keren naar zijn volk? Niemand!
Ongevraagd gaat de HEERE terug naar Zijn volk. De HEERE gaat zelf Zijn eer weer terugbrengen naar het beloofde land. Wat is de grond daarvoor? Dat is Gods genadig welbehagen! Het is de trouw aan Zijn verbond. De HEERE zoekt Zijn volk weer op. De HEERE gedenkt aan Zijn heilig verbond, dat is de grond onder alles.
En doet de HEERE dit niet telkens gemeente? Al vanaf het allereerste begin in het paradijs. Wanneer Adam en Eva gezondigd hebben en het verbond van hun kant verbroken hebben, dan komt de HEERE ongevraagd. Adam had niets gevraagd en toch klinkt het: “Adam, waar ben je?” God zoekt Adam en Eva, de in zonde gevallen mens zelf weer op. En wat te denken van Abraham. Had Abraham wonend in Ur der Chaldeeën gevraagd om God? Nee, de HEERE riep, en Abraham kwam.
Ongevraagd. Weet u nog, de eerste preek uit Exodus 25 over de ark. Had Mozes gevraagd om de bouw van de ark? Had Mozes gevraagd toen de ark er eenmaal was om de HEERE daar te ontmoeten? Nee ongevraagd zei de HEERE tegen het volk: Daar zal ik U ontmoeten en vandaar zal Ik met u spreken. Ziet u, het gaat áltijd van de HEERE uit. Áltijd het initiatief, dat de HEERE in het verbond zijn volk weer opzoekt.
En waar dat spreken van God in geloof door Zijn kinderen beantwoord wordt. Daar begint een lofzang op te klimmen in het hart van Gods kinderen. Zoals bij Zacharias, Zacharias die daarvan zingt van dat wonder dat, dat God ongevraagd komt met Zijn genade. Door de innige gevoelens van barmhartigheid van onze God, waarmee de opgang uit de hoogte naar óns om gezien heeft om te verschijnen aan hen die gezeten zijn in duisternis en in de schaduw van de dood. En om onze voeten te richten op de weg van de vrede.
Ziet u gemeente, God zoekt in Zijn barmhartigheid zondaren weer op. Christus Jezus toen Hij op aarde was Hij zocht zondaren op die er niet om vroegen. En kijk, dat is nu Gods liefde voor ons. Dat is Gods liefde, dat Christus toen Hij voor ons gestorven is, dat Hij dat deed toen wij nog zondaars waren. Vijanden van God, die worden verzoend door de dood van Zijn zoon. Ongevraagd zoekt de HEERE Zijn volk weer op. Hij gaat verlossing brengen. Wat een geweldig Evangelie.
Gemeente, laatste vraag: zou het volk klaarstaan, denkt u nu God Zijn volk weer opzoekt? Jongens en meisjes denken jullie dat het volk klaarstaat bij de grens van Beth- Semes? Op de uitkijk, waar de ark bleef. We gaan het volgende keer zien en horen.
Gemeente, hebt u het gemerkt, dat de HEERE u vandaag inmiddels alweer opnieuw heeft opgezocht, onder de prediking? Heeft u het gemerkt, dat Christus tot u kwam, met al Zijn majesteit? Dat Hij u heeft opgezocht met Zijn genade? Gevraagd of ongevraagd. En dan gaat het ook vandaag onder de prediking om oordeel en vrijspraak. Blijft de toorn van God en het eeuwig oordeel op uw rusten, op jou rusten, als u zich níet bekeerd.
Maar is daar voor u vergeving van zonden, als u Gods beloften gelooft. Elke keer weer. Hoe heerlijk. Geen eeuwig oordeel, máár eeuwig leven! Uit genade! Met de Vader, met de Zoon, met de Heilige Geest, met de drie enige God, met de Koning der Koningen, met de HEERE der HEERE die door de vlakte rijdt. De HEERE is rechtvaardig. De HEERE is genadig. Hij gedenkt Zijn verbond toen en Hij gedenkt Zijn verbond ook nu. Hij doet dat tot in eeuwigheid.
Hem alleen, deze Koning, Hem alleen, zij de eer en de glorie voor eeuwig en tot in eeuwigheid!
AMEN