Preek Mattheüs 1:22-23 – Kerst

Preek Mattheüs 1:22-23 – Kerst
Door Ds. HG Gunnink, gehouden te Mariënberg, 25.12.2019

Liturgie

  • Votum + zegengroet
  • Gezang 8:1
  • NGB artikel 17
  • Gezang 8:2,3,4
  • Gebed
  • Psalm 89:9,10,11,12,13
  • Lezen
    • 2 Samuël 7:12-16
    • Jesaja 7:1-17
    • Mattheüs 1:18-25
  • Tekst
    • Mattheüs 1:22-23
  • Bediening van het Woord
  • Psalm 46:1,2,3,4
  • Gebed
  • Dienst der offeranden
  • Gezang 11
  • Zegen

Preek

Gemeente van onze Heere, Jezus Christus,

Je hoort het de kinderen zeggen: “U hebt het belóófd, en dan moet u het ook dóen!“ Maar dat gaat bij vaders en moeders, dat gaat bij mensen, vaak fout. Hoe makkelijk zijn wij niet met beloven. Maar doen, ho maar.

We kennen dat allemaal: “Ja, ik kom heel gauw!” Ja, je kwam zeker lángs. Maar binnen ben je niet geweest.

De HEERE, de Almachtige, de genadige God, Híj doet wat Hij belooft. Dat mag u weer horen op deze eerste Kerstdag.

En ik bedien u het Woord van de HEERE onder het thema:

De Koning komt!
Verwonder u daarom, over de trouw van de HEERE,
1) bij de aankondiging
2) in de vervulling
3) tot in eeuwigheid

1) Jesaja, ga naar Koning Achaz. Koning Achaz die regeert in Jeruzalem, over Juda. En
die Achaz, die kan al weten, onder andere uit Deuteronomium 20, de oorlogswetten. Waar de HEERE dat Zelf zei: “Je hoeft voor vijanden nóóit bang te zijn. Je hart hoeft niet week te worden.” Dat is heel opvallend, dat staat én in Deuteronomium 20 én in Jesaja 7: “Je hart hoeft niet week te worden. Je hoeft niet te beven en te schrikken. Want, als het erom gaat dat er vijanden komen, die MIJN volk aanvallen … De HEERE, je God is met je.”

Dat weet hij. Maar als nakomeling van David weet hij nog veel meer. 2 Samuel 7. Aan David is beloofd: “Uw troon zal vaststaan, voor áltijd.”

Maar het is het punt: Gelóóf je nu wat de HEERE zegt of niet? Jesaja 7, ‘Vertrouw je het, dan hou je het. Vertrouw je het niet, dan hou je niet.’

Bij Achaz is geen geloof, geen vertrouwen. Hij ziet dat helemaal niet zitten om te vertrouwen op wat de HEERE heeft beloofd. Want hoe kun je nou vechten met woorden? Het is in zo’n situatie toch veel praktischer om ervoor te zorgen dat de wápens goed voor mekaar zijn, dan dat je je leven én het leven van je volk laat afhangen van een woord, ooit in het verleden gesproken.

Want, politiek gezien, is het inderdaad een kwestie van: het gaat erop of eronder. Daar komen ze aan vanuit het noorden. Die beide koningen, Rezin de koning van Syrië, Pekah, de koning van het Tienstammenrijk, Israël of Efraïm.

En die twee, die zijn van plan om Achaz weg te werken. En iemand anders daar in Jeruzalem op de troon te zetten. Want …, ver weg, in het oosten, maar het komt steeds dichterbij, is dat grote Assur. En dat breidt zich maar uit. Dat onderwerpt het ene volk na het andere. En het komt ook in de richting van Syrië. En van Israël.

En als ze zich dan tegen dat Assur willen verzetten, laten ze er dan voor zorgen dat Juda, onder leiding van Achaz, meedoet. Dan zijn ze met zijn drieën in elk geval nog sterker dan met z’n tweeën.

Maar dat wil Achaz helemaal niet.

Als Rezin en Pekah zich klaarmaken om Juda te onderwerpen, en Achaz weg te werken, dan zoekt Achaz juist z’n hulp bij Ássur. En dan hoopt hij er op dat Assur hém gaat helpen tegen die beide koningen.

Hij denkt, zeg het maar zo, hij denkt militair. Vijand – vechten. Groot leger – moet een groot leger tegenover staan.

Maar wat de HEERE tegen David gezegd heeft, daar gelooft hij niet in. Daar gelooft dat héle huis van David, zoals dat heet, dat héle koningshuis dat gelooft daar niet in.

En als de profeet dan in opdracht van de HEERE zegt: “Man, vraag dan om een téken. Vraag het aan de HEERE. Vraag om een téken. Net zoals Gideon in die tijd een teken mocht vragen van de HEERE. Dat teken met die vacht. De ene keer was die vacht droog en de omgeving nat. De andere keer was die vacht nat en de omgeving droog. En Gideon wist het: “ja, je kunt op de HEERE aan! Dat laat Hij zien!”

Maar als Achaz een teken mag vragen, om tóch te vertrouwen, hij denkt er niet aan. Hij weigert gewoon. Als ‘t gaat om oorlog, dan heb je niet zoveel aan geloven, vindt hij. Dan moet je je gezonde verstand gebruiken.
En dan zegt Jesaja, in opdracht van de HEERE: ‘vertrouw je niet, -beloften van de HEERE, wat de HEERE gesproken heeft-, vertrouw je dat niet, dan hou je het niet!’

En dat zal Achaz met zijn omgeving gaan merken. Daarom heb ik ook dat vers 17 uit Jesaja 7 erbij gelezen. Want daar wordt al aangekondigd: “Hij had zijn hoop gevestigd op Assur, maar het zal gaan gebeuren dat Assyrië hem in de tang neemt.” Hij wordt er alleen maar minder van.

En, dan komt er nog iets bij. Als híj dan geen belofte en geen bewijs van de trouw van de HEERE wil, als hij geen téken hoeft, dan komt de HEERE Zelf wel met een teken! “Zie! Let op! De jonge vrouw, die nog geen man gehad heeft, die zal zwanger worden.”

Over wie gaat het?

Dat weten we niet.

Maar Jesaja, en Achaz, en die mensen die daarbij zijn, die weten het wel. Die jonge vrouw zal zwanger worden zoals dat, tussen hoge komma’s, ‘gewoon’ gaat. Ze heeft gemeenschap met een man en de HEERE gééft haar dat wonder van het zwanger mogen zijn. Heel gewoon.

En ook heel gewoon, ze zal een zoon baren. Nou ja, niet helemaal gewoon. Want hoe bijzonder is het, dat al voordat ze zwanger is, Jesaja kan zeggen: “Een zoóó, het wordt een jóngetje.”

Kijk, en dat is dan tegenwoordig met zo’n echo en zo, ja, wie dat wil weten die kan dat weten. Nee, u krijgt een dochter. U krijgt een zoontje. Nou, echo’s hadden ze toen nog niet.

Dus, de HEERE geeft te kennen: het zal een zoon zijn.

Even één opmerking tussendoor, broeders en zusters, als u in de HSV in Jesaja 7 leest, dan staan daar aldoor hoofdletters. ‘Zoon’ heeft hoofdletter. ‘Hem’ heeft hoofdletter. En boter en honing zal ‘Hij’ eten, dat is met een hoofdletter.

Maar dat is een keuze, waarbij je vraagtekens kunt zetten. Want het Hebreeuws heeft geen hoofdletters. En met die hoofdletter zou het gaan rechtstreeks over de Heere Jezus. Dat geloof ik niet. Want ik geloof dat Jesaja, of ik moet zeggen dat de HEERE dat teken gaf aan Áchaz en aan het huis van Dávid. In díe situatie in díe tijd. En dat het later betekenis krijgt, wél in verband met de Heere Jezus, dat is een tweede. Maar in Jesaja 7 zou je dus gewoon die hoofdletters weg kunnen laten.

Een jongetje, dat is bijzonder dat het gezegd wordt. Maar het wordt nog veel wonderlijker! Want z’n moeder, die gaat hem een bijzondere naam gegeven. Een naam, die, als het ware, tegen het ongeloof van Achaz en de mensen om hem heen aanbotst! En die dat ongeloof als het ware aan de kant knalt!

Het is misschien een heel vreemde vergelijking, maar denk maar aan die botsautootjes. Daar zit je in. En de ene auto die knalt de andere aan de kant. Weg ermee!

Deze bijzondere naam knált dat ongeloof van Achaz aan de kant. Want wat is die naam? Immanu-ël of -eel. ‘Immanu’ dat betekent: “met ons”. En ‘el’ of ‘eel’, dat is: ”God”.

Denk maar aan die naam Elia, Elisa. Of Daniël, Ezechiël. Daar zit allemaal dat ‘el’ in.
Dat betekent: “God”.

‘Met óns’ is de Almachtige, de Genadige. Is de God, die dóet wat Hij belooft. Het is absoluut zeker. Die belofte van de HEERE, aan David, die zal gebeuren! De koning komt!

Dat zal gebeuren, zelfs als Achaz en dat huis van David daar niks van willen weten. Dan gaat de HEERE nog echt door.

U hebt dat ook gezongen, met Psalm 89: ‘de trouw van de HEERE’, en dat begint eigenlijk al in vers 1. ‘Zijn gunstbewijzen’. Hoe vast dat staat. En dan zong u ook: als het dan mis ging, dan zou de HEERE wel straffen, maar Hij hield Zich aan wat Hij belooft.

Hoe dan ook! Het zál gebeuren! De koning komt!

Dat is het bijzondere. Maar er zijn twee soorten beloften in het Woord van God. Er zijn beloften die ábsoluut zeker, áltijd gebeuren. Bijvoorbeeld de tweede komst van de Heere, Jezus Christus. Wat er op deze aarde ook gebeurt, maar dat komt! Er zijn andere beloften, die hebben te maken met: gelóof je ze, of geloof je ze niet. Geloof je ze wél, dan krijg je wat er beloofd wordt. Maar geloof je níet, dan krijg je niet wat er beloofd wordt.

Dit is een ónvoorwaardelijke belofte. Dit zal áltijd gebeuren. De koning komt!

Die naam, die die jonge moeder geeft, dat is een prachtige gelóófsbelijdenis. Want die aanstaande moeder, zij gelooft het wél. De HEERE ís trouw! Dat wéét ze, op grond van wat de HEERE Zélf altijd gezegd heeft. En op grond van wat Hij ook telkens dóet. Het huis van David gaat níet ten onder!

En waarom niet? Wij zien hier dat dat níet te maken heeft met het geloof van de mensen. Want Achaz geloofde helemaal niet. Zeker, daarna komt Hizkia. En dan is er wel weer geloof. Maar uiteindelijk gaat ook Juda in ballingschap.

Maar waarom die vastigheid dat het huis van David niet ten onder gaat? Dat is enkel en alleen vanwege de tróuw van de HEERE.

PSALM 98. God heeft gedacht aan ZIJN genade. Zijn tróuw aan Israël nóóit gekrenkt.

Het is wel genáde. Totaal onverdiend. De HEERE belooft en de HEERE doet, omdat Hij dat Zélf wil. En zeg het dan maar weer met die ouderwetse woorden: “Hij neemt redenen uit Zichzelf”.

Wat er in die tijd van Achaz gebeurde, dat was een wonder boven wonder. Niét een wonderlijke geboorte en een wonderlijke zwangerschap. Maar een wonderlijk gelóófs-belijden. Tegen alles in. Als je alleen maar met je ogen keek, dan zag je die vijand aankomen. En dan, ja, dan zonk de moed je in de schoenen. En je werd verschrikkelijk benauwd.

Maar die belofte van de HEERE, die was er. De HEERE gaat door met Zijn plan. En als u dat wéér hoort, want voor de zoveelste keer hebt u Kerst, dan is het opnieuw: “Verwondert u maar, mensen”. Dat de HEERE met Zíjn plannen doorgaat. En dat de HEERE Zíjn plannen volledig uitvoert.

En denk dan maar even terug aan het allereerste begin. Adam was ook koning. Onderkoning. Maar Adam en Eva werden opstandeling. Is dan het plan van de HEERE mislukt? Nee, want als DE Koning, via koning David, een van zijn nakomelingen, komt, en dan hebben we het over onze Heere, Jezus Christus. Dan zorgt Híj ervoor dat er wéér een volk komt, dat lééft voor de Heere God.

Zoals het vanaf het begin bedoeld was, zo komt het in de tijd, en helemaal aan het eind voor elkaar!

2) En dan het tweede: de Koning komt! En verwonder u dan ook over de trouw van de Heere in de vervúlling.

Mattheus schrijft: “Dit alles is gebeurd, opdat vervúld zou worden”. ‘Dit alles’, dat is alles wat eraan voorafgaat, voor vers 22. Daar hoort ook dat zogenaamde geslachtregister bij, maar dan ook verder wat er gebeurd is rond de geboorte van de Heere Jezus. Over die wónderlijke trouw van de HEERE door alles heen. Als je dat geslachtregister op je in laat werken, dan is daar zoveel aanleiding om je te verwonderen. Daar staan namen bij dat je denkt: ja, dat kán eigenlijk helemaal niet.

Maar toch, en dan in het bijzonder óók nog zoveel extra aandacht voor het koningshuis van Dávid. David wordt genoemd in vers 1, in vers 6, in vers 17 en in vers 20. Want dat was immers die belofte: de HEERE komt tot Zijn doel, via Dávid. De Kóning komt!

En daarom kiest de HEERE Maria. Maria, de máágd, inderdaad, dat is dan dat gróte wonder, anders dan in Jesaja 7, de máágd zal zwanger worden. Niks gewoon. Maar door de kracht van God de Heilige Geest.

Het gaat niet zozeer over Maria hier. Het gaat meer over Jozef. Want als Jozef het niet ziet zitten om vader van dát Kind te moeten worden … Ja, want een Kind, geboren, op die wonderlijke manier. De Heilige Geest, God Zélf is daar direct bij betrokken.

Dat is Josef veel te groots. Veel te heilig. En Jozef zit dat te bedenken en uiteindelijk komt hij tot de conclusie: ‘ik ga wel op afstand. Nee, daar, daar ben ik niet geschikt voor.’

Maar dán zegt de engel tegen hem: “Jozef”, en dan komt het: “Zoon van Dávid! Jozef, zoon van David, de HEERE stelt jou wél aan om vader, pleegvader van dit Kind te worden.” Van dat Wonderkind, inderdaad. Dat het reddingswerk van God gaat doen. De HEERE wil dat dit Kind een vader op aarde heeft. Een nakomeling van Koning David. JIJ, Jozef!

Zó wordt de profetie uit Jesaja vervuld. Zó wordt de bedoeling van de HEERE bereikt. En zo wordt werkelijkheid wat Jesaja, -die leefde al zo’n 600 jaar voordat de Heere Jezus geboren is- , zo wordt werkelijkheid wat tóen al was aangekondigd. Door de HEERE gesproken.

Want die geloofsbelijdenis van die jonge moeder in de tijd van Jesaja, die zij uitsprak, sámen met anderen om haar heen, die ook vertrouwden op de HEERE. Want er zit even een klein verschilletje in met Jesaja. In Jesaja geeft zíj haar zoon die naam. Maar in Mattheus staat: in de vertaling ‘u’, maar dat is ‘jullie’ of ‘zij’. Dat zijn die méér mensen die daarbij horen. Gelóvende mensen in de tijd van Jesaja, ja, die wisten het vast en zeker: “met ons, Gód”.

En dat krijgt, in het komen van DE Koning een nog véél diepere betekenis. Want, hoezo, “met ons, God”? Dat staat eigenlijk in dat vers wat eraan voorafgaat: ‘Jozef, zoon van David, jij moet dat Kind van Maria, de naam Jezus geven.’ En Jezus betekent: “Jahweh, de HEERE redt”, “Jahweh helpt”. De HEERE Zélf komt, in die Koning. En dankzij Hém zal de trouw van de HEERE nog véél duidelijker te merken zijn.

Die beloften al vanaf Adam en Eva, en vanaf Abraham, en vanaf David, die beloften vanaf die oude tijd. Wat de HEERE belooft, dat doet Hij ook!

En dat gaat Hij nú doen. Déze Koning, Die komt om aan het kruis de overwinning te behalen, Hij zal echt regeren met recht en met gerechtigheid. En Zijn regering nu, vanaf de Hemelvaart, die ís ook zo, dat elke gelovige, ieder voor zich, zoals u hier zit, stuk voor stuk, en samen als gemeente. Dat u mag belijden en vertrouwen, gelóvend in die Koning: “met ons, God”!

En dat kun je toepassen, helemaal in je eigen leven. Ieder voor zich, dat kun je als een gewéldige steun in de rug, vastpakken. Als gemeente van Christus hier: “met ons, GOD”!

3) En dan het derde: De Koning komt! Verwonder u daarom over de trouw van de HEERE tot in eeuwigheid.

Wat denk je? Heeft Maria wel eens geroepen: “Immanuel! Thuiskomen! Eten!” Nou, vast niet. Want het Kind moest ‘Jézus’ heten.

Klopt dat dan wel wat Mattheus schrijft? Dat klopt zéker wel. Want al heeft niemand Hem ooit zo genóemd, Hij ís Immanuel! Hij ís ‘met ons’, volk van God, ‘Gód’. In die gróte Zoon van David komt God zélf naar de mensen toe om hun goede Kóning te zijn.

Wij zijn, denk ik, opgegroeid, dat is helemaal terecht, met ‘de goede Herder’, Johannes 10. Maar ‘herder’ in de Bijbel, vooral vanuit het Oude Testament, is eigenlijk hetzelfde als ‘koning’. Koningen in die tijd lieten zich vaak ook betitelen als herder. Als degene die zijn volk voor ging. Als degene die leiding gaf aan Zijn volk. Als degene die zijn volk beschermde. Noem maar op.

In de gróte Zoon van David komt God Zélf naar de mensen toe om hun góede Koning te zijn. En dan vooral om als Koning vóór Zijn volk de strijd te voeren tegen satan en zonde en dood. En om te overwinnen. Hij, de Overwinnaar, Romeinen 8. En Zijn volk mét Hem: overwinnaars.

Wie Kerst viert, die zal zich verwonderen! Want anders heeft hij het niet begrepen. Die zal zich verwonderen over de tróuw van God! Maar vooral over de genáde van God!

Want wat is het een geweldig groot wonder! ‘Met ons’, ook zoals wij hier zijn, zondaren, die net als een Achaz, vanuit onszélf niet eens zin hebben om op de HEERE te vertrouwen, Gods genáde is zo groot: “met ons, tóch God!”

Het is een gewéldig groot wonder, dat deze Koning weer sámen op wil trekken met ál die mensen die Hij door zijn Geest ertoe brengt om de HEERE weer te dienen.

En dan kunt u zeggen: het staat niet helemaal in de tekst, dat derde punt. Hebt u ook nog wel een beetje gelijk aan. Maar déze Koning Die zegt, aan het eind van het Evangelie naar de beschrijving van Mattheus: “Ik ben met u, met jullie, alle dagen tot aan de voleinding der wereld”.

Ik ben met jullie. Immanu-el. God met ons.

Verwonder je dan als kinderen van déze Koning. Verwonder je, over wat je dankzij déze Koning krijgt: Vrede. Leven. Zaligheid. Redding. Rust.

Goed met God. Dankzij Immanu-el. God die met je is. God die met ál de Zijnen is. Vandaag. En op Gods tijd eeuwig. Openbaring 21: “God zal bij hen zijn en alle tranen van hun ogen afwissen.”

AMEN