Overdenking Johannes 13:2-5
Door Ds. HG Gunnink, gehouden te Bedum, 01.04.2020
Overdenking ten tijde van het Corona virus in Nederland
Overdenking
Waarde luisteraars,
We zeggen: ‘de voetwassing’. Maar bij dat wassen van die voeten gaat het om HEM Die de voeten wast. Om Jezus, de Redder.
Jezus heeft de Zijnen liefgehad tot het einde. Tot het bitterste einde. En tot het uiterste einde. Tot aan de voleinding van de wereld. IK geef altijd en eeuwig om hen die Mijn Vader aan Mij gegeven heeft. En die door de kracht van de Heilige Geest gaan erkennen: ‘Déze is het! HIJ is door de Vader gezonden tot redding en tot zaligheid! Wees ons, zondaren, opstandige mensen, wees ons genadig! Enkel en alleen om HEM!’
Dat Hij tot het bitterste, uiterste om hen geeft, laat Hij hier zien met een heel, met een echt héél bijzonder voorbeeld! Jezus gaat staan. Hij doet Z’n overkleed uit. Hij maakt Zich klaar. En Hij maakt de spullen klaar om voeten te kunnen wassen en afdrogen.
Als kinderen buiten gespeeld hebben, zegt moeder, voordat ze gaan eten: ‘zorg dat je schoon bent. Eerst handen wassen (en dat moet nu nog veel vaker!. En soms ook nog, bijvoorbeeld als je op vakantie bent, voeten wassen.’
Toen de Heere Jezus op aarde was (en dat is nu ook nog zo in heel veel landen, bijvoorbeeld in Indonesia), toen de Heere Jezus op aarde was, liepen de mensen buiten óf op blote voeten, óf op sandalen. En de weg, of het paadje, dat is van zand. En als het droogt is, stuift dat. En als het geregend heeft, plakt het. Altijd is het smerig. Altijd worden je voeten vies.
Maar als je aan tafel wilt gaan, dan moet je eerst je voeten wassen. En als je, in de tijd dat de Heere Jezus op aarde is, bij iemand anders in huis komt om te eten, dan is er een slaaf, en dat vinden ze de minste slaaf, die het allerminste werk doet – dan is er een slaaf die de voeten van de gasten gaat wassen en afdrogen.
Jezus is de Gastheer. Maar er zit geen slaaf bij de deur met water en handdoeken. En dus … Kijken ze mekaar aan? Denken de leerlingen: ‘ik zeker? Slavenwerk doen? Nee, nooit een keer!’ Daar horen we niks over.
Maar niemand van de discipelen pakt water en een handdoek. Iedereen gaat met smerige voeten aan tafel. En zo liggen ze aan, met hun vieze voeten bij elkaar in de buurt.
Maar dan!
HIJ!
HIJ heeft immers lief tot het eind!? Tot het bittere eind!?
HIJ!
Nee, dat kán toch helemaal niet? De Meester! Zij, de leerlingen, zijn het die helemaal in dienst van de Meester, van hun Heer staan. Ze hadden in elk geval moeten rennen om voor HEM water en een handdoek te halen.
Ze doen niks.
En nee, het kan eigenlijk niet. Maar Hij doet het wel. HIJ vernedert Zich en gaat het werk van de allerminste slaaf doen.
Wij kennen deze geschiedenis. Maar voor de leerlingen is het ONvoorstelbaar. Voor hen is het echt ONmogelijk!
HIJ gaat staan. En HIJ gaat wassen en afdrogen!
Aan God gelijk, Filippenzen 2, maar Hij vernedert Zich en gaat het werk doen van de allerminste slaaf. En hierna gaat Hij als helemaal de allerminste slaaf aan het kruishout. De toorn van God ondergaan. Hij heeft de Zijnen lief tot het einde!
En denk dan nog even aan de verzen 2 en 3.
Vers 2. De duivel zet alles op alles om Gods reddingswerk toch nog te laten mislukken. Hij stookt Judas op om zijn Meester te verraden. ‘Weg met Hem!’
Maar de duivel, die er indertijd voor zorgde dat de eerste Adam hoogmoedig en opstandig tegen God inging, die duivel gaat het -ondanks alles wat hij doet- verliezen van de tweede Adam. Die tweede Adam, Jezus Christus, is volmaakt gehoorzaam. Hier in nederig doen. Later in ootmoedig lijden. Hij gaat door en geeft Zijn leven voor de Zijnen.
En vers 3. HIJ, de Zoon, gaat terug naar Zijn Vader. Als Overwinnaar. Alle dingen heeft de Vader Hem al gegeven, HIJ krijgt het voor het zeggen. Mij is gegeven alle macht, overal. Want Zijn Vader is volmaakt tevreden over Zijn werk. Ook over dit slavenwerk.
HIJ wast de voeten van Zijn leerlingen.
Bijna de laatste stap op weg naar het einde. En om dit en om ál Zijn nederige slavenwerk heeft Hij de Naam boven elke naam gekregen. HIJ is hoger, groter, machtiger, verhevener dan iedereen!
Opdat alle knieën, opdat iedereen zich zou buigen. HEM eren! Wat bent U onvoorstelbaar goed!
Opdat alle tongen, opdat elk mens zou belijden: Jezus Christus is Héére! HIJ regeert. Elke dag. Overal. Nooit loopt HEM iets uit de hand!
Opdat wij, onder invloed van de Heilige Geest, onder de indruk van Zijn wonderlijke goedheid tot het uiterste einde, God de Vader prijzen. Nu, óók nu! En eeuwig!
Zeg of zing daarom straks van het ‘Te Deum’ vers 6 (Gezang 30, Gereformeerd Kerkboek): ‘Wij zegenen, o Heere, Uw goedheid al de dag. Geef, dat eeuw in, eeuw uit, ons lied U loven mag. Geef, dat wij bij Uw komst onstraff’lijk wezen mogen. Ontferm, ontferm U, Heere, toon ons Uw mededogen. Op U steunt onze hoop, o God van ons vertrouwen. Want zij worden nooit beschaamd, die op Uw goedheid bouwen!’