Aiming to Please – Opmerkingen 14

Vanavond maken we een begin met het derde deel van het boek van ds. Wes Bredenhof. Het eerste deel ging over de drie uitgangspunten: het genadeverbond als de basis. Het Regulative Principle of Worship, lees ZONDAG 35, Antwoord 96, ’God op geen andere manier vereren dan Hij in Zijn Woord bevolen heeft’ als de norm. En de verbondsstructuur als de uitwerking van de eerste twee.

In het tweede deel kwamen de elementen van de eredienst aan de orde. Vanaf het Votum (liever nog: de oproep van de kant van de HEERE) via ‘wat zingen we?’, de schuldbelijdenis en genadeverkondiging, de prediking, de gebeden en de collecte tot en met de zegen aan het eind. U kunt dat allemaal, 13 artikelen, lezen op de site van DGK Bedum onder ‘Overdenkingen’ en dan ‘Liturgie’.

Nu het derde deel over ‘w.v.t.t.k.’, oftewel ‘wat verder ter tafel komt’. Namelijk doop, avondmaal, tweede dienst en catechismusprediking, geloofsbelijdenis, omstandigheden, begeleiding, gedachtenisdagen en tenslotte: de gereformeerde eredienst en de zending.

Vanavond dus over de doop en de bediening van de doop. En dan in het kader van de liturgie. Voor de gereformeerde kijk op de sacramenten verwijs ik u naar de Heidelbergse Catechismus, ZONDAG 25-31. De Nederlandse Geloofsbelijdenis, Artikel 33-35. En de Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 5, Artikel 14.

Alleen de twee sacramenten van doop en avondmaal zijn een toevoeging bij het Woord. Verder niks. Dus geen video’s, geen opvoeren van toneel of drama, geen dans, e.d.

De doop is door onze Heere, Jezus Christus Zelf ingesteld, Mattheüs 28 slot. En de kerk heeft die de hele geschiedenis door dan ook bediend. Liturgische vragen daarbij zijn: ‘waar’, ‘wanneer’, ‘hoe’ e.d.?

Professor C. Trimp geeft in zijn boek ‘De gemeente en haar liturgie’ veel informatie over ‘De liturgie van de doop’. Dat is het vierde deel van zijn boek, blz. 155-238. Vier hoofdstukken, 1. De reformatie van de doopliturgie; 2. Het Nederlandse doopsformulier; 3. Pompa: ‘de duivel en heel zijn rijk’; en 4. Geroepen heiligen.

Luisteraar, ik zeg: lees en verwonder u, herlees en raak nog meer onder de indruk. Ik haal uit zijn boek aan wat hij schrijft over de gereformeerde doopsbediening tegen de achtergrond van hoe het vóór de Reformatie in de zestiende eeuw ging. Dat zijn de blz. 162-167.

1. De reformatoren verwijderen radicaal allerlei handelingen die men in de loop van de tijd heeft ingevoerd rond de eigenlijke doopsbediening. Trimp noemt dan: zalvingen, handoplegging, exorcismen (= uitdrijving, uitbanning van de duivel), de effatha-ritus, waarbij als het ware de oren en de neus van de dopeling worden geopend, en de afzwering van de duivel.

2. In plaats van allerlei ceremoniën komt bij de Reformatie het onderwijs in de genade die God door de doop aan Zijn volk schenkt. Omdat dat onderwijs in de gereformeerde kerken hetzelfde moet zijn, komen er de formulieren. Zo krijg je en houd je de eenheid op het punt van de bediening van de sacramenten – het tweede kenmerk en werkpunt van de trouwe kerk. In die formulieren staat centraal het genadeverbond tussen God en Zijn volk.

3. Verder maken de reformatoren de bediening van de doop, de doopliturgie tot een zaak van de héle gemeente. Zie de woorden ‘tot opbouw van de gemeente’ voor het gebed. Verder wordt in het formulier de geméénte aangesproken, hoor de aanhef! Bij de kinderdoop is de dopeling zich immers nergens van bewust. En de bediening vindt plaats ín de eredienst!

4. Vóór de Reformatie wordt de doop aan volwassenen vaak met Pasen bediend. En ook helemaal aan het eind van het leven, in verband met een onjuist denken over het afwassen van de zonden. Baby’s worden gedoopt, als het even kan op de dag van hun geboorte. In geval van levensgevaar mag dat ook via de zgn. nood-doop door wie maar aanwezig is.

De reformatoren leren terecht, dat het baby’tje al bondeling ís. Zelfs al vóór de geboorte. En dat de doop een teken en zegel van dat verbond is. En de publieke inlijving ín dat verbond. Dus komt de zin in de Kerkorde: ‘zo haast men de bediening deszelven hebben kan’. Niet nodeloos wachten, niet halsoverkop jachten.

5. Vóór de Reformatie houden de peters en meters het kind  ten doop. De reformatoren verbeteren dat en laten de eigen ouders dat doen. De eigen ouders brengen hun kind naar het doopvont, belijden hun geloof en nemen de verantwoordelijkheid van de opvoeding op zich, zie de derde doopvraag. Voorgeschreven wordt dat de vader, eventueel vergezeld van de moeder, het kind ten doop presenteert. De zgn. peetouders worden doopgetuigen. En in onze tijd is heel de gemeente getuige van de bediening van de doop. Met wat dat aan consequenties meebrengt.

Tot zover vanuit het boek van professor Trimp.

Ds. Bredenhof merkt op, dat in het Nieuwe Testament de doop wordt bediend ook los van de eredienst. Denk aan Handelingen 8, de Minister van Financiën uit Ethiopië ergens in het wijde veld, denk aan Handelingen 16, in het huis van de gevangenbewaarder.

Wanneer steeds duidelijker wordt dat Woord en sacramenten bij elkaar horen, is het logisch dat de doop bediend wordt in de eredienst waar het Woord wordt verkondigd. Maar, wanneer het op de een of andere manier, vanwege de een of andere reden een keer anders is gegaan, dan is dat geen punt. Als maar de doop bediend is met gewoon water. En in de naam van de drie-enige God, dan wordt er niet nóg een keer gedoopt.

Bredenhof gaat in op een heel aantal praktische zaken. Om te beginnen: ‘op welk moment in de eredienst dopen we?’ Moet dat vóór of ná de verkondiging van het Woord? Daarover is al eeuwen lang verschillend tegenaan gekeken. De overheid in Genève wil met het oog op de gezondheid van de zwakke baby’tjes dat de doop vóór de preek komt, want het kerkgebouw is koud, het tocht er vreselijk. De predikanten willen eerst de verkondiging en erná de doop. Na verloop van tijd wordt het: de voorganger bepaalt.

Bredenhof is van mening, en ik kan hem daar goed in volgen, dat het een zaak van voorkeur is. Het Woord wordt namelijk ook al in het Formulier verkondigd, dus is er geen bezwaar om vóór de preek de doop te bedienen. Ook met het oog op de doopouders komt dat vaak beter uit. Dus: geen punt van maken, zou ik zeggen.

Het tweede dat Bredenhof noemt: ‘wie zijn bij de bediening van de doop betrokken?’ Er zijn vier betrokkenen. Namelijk 1. God Drie-enig belooft alles aan degene die gedoopt wordt. Dan 2. de dopeling die bij de bediening van de doop passief is. Je wórdt gedoopt. Het is niet iets wat jij doet, maar iets wat met jou gedaan wordt! Ook 3. bij de doop van een kind, de doopouders. En 4. de gemeente.

De meesten van ons weten niks van hun eigen doop, indertijd waren ze nog een baby. Maar we komen verder met de Westminster Grotere Catechismus, V/A 167, die het heeft over ‘beter worden van je doop’ = werken met je doop. Elke keer dat we getuige zijn van de bediening van de doop worden we herinnerd aan het Evangelie van Gods verbond – in afbeelding en garantie.

Dat blijkt ook uit het Formulier. Wanneer dat zich richt tot de gemeente, heeft het Formulier het over ‘wij’ en ‘onze’ en ‘ons’. Wij die getuige zijn hebben het nodig dat wij horen en geloven ‘de onreinheid van onze zielen’ en wat er allemaal aan Gods beloften is voor zulke mensen, en wat God van ons wil in geloof en heiliging. Zeg maar: wij worden weer gewezen op EVD, SSS, GGG, en dat alles met het oog op onze enige troost.

Elke bediening van de doop is bedoeld om elke gelovige te sterken en te bemoedigen en te troosten.

Als derde stelt Bredenhof de doopvragen aan de orde. Ze zijn er niet altijd geweest, zoals wij ze nu hebben. Wel hadden de ouders op de een of andere manier ergens op te antwoorden. De bedoeling ervan is duidelijk.

In sommige gereformeerde kerken, zoals bijvoorbeeld in de RCNZ (Reformed Churches of New Zealand) en de URCNA (United Reformed Churches of North America) wordt bij de doopsbediening ook een vraag gesteld aan de gemeente. In Nieuw Zeeland is dat de volgende vraag (en ik geef die helemaal door, omdat ik meen dat we daar ook toe zouden moeten overgaan): ‘Volk van de Heere, beloof je NN te ontvangen in liefde, en naar dat God je de gelegenheid geeft, te bidden voor hem of haar, te helpen zorgen voor zijn of haar onderwijzing in het geloof, en hem of haar in de gemeenschap van gelovigen te bemoedigen en te ondersteunen?’

Zo kan het getuige zijn van de gemeente ook inhoudelijk aan de orde komen.

Een praktisch punt is ook: ‘hoe staan de ouders bij het aanhoren en beantwoorden van de vragen?’ Met de rug naar de gemeente? Of met het gezicht naar de gemeente? Dat laatste is volgens Bredenhof, en weer ben ik het met hem eens, het beste. Zo komt namelijk beter uit, dat de gemeente ook echt getuige van hun ‘Ja’ is.

Het vierde onderwerp is ‘de manier van dopen’. Er zijn verschillende manieren. Eén keer besprenkelen? Drie keer? Wat is juist? De roomse kerk kwam uit op drie keer. Het Convent van Wezel, 1568 liet het vrij. De provinciale synode van Dordrecht 1574 zei: één keer, maar drie keer mocht ook.

In de tijd van Abraham Kuyper was de gewoonte drie keer. Maar hij stelt dat Mattheüs 28:19 de eenheid van de Godheid benadrukt, dus is één keer meer in overeenstemming met de Schrift. Onderdompeling doe je ook maar één keer. Maar het is geen halszaak, dus drie keer kan ook.

Bredenhof is het daar mee eens. Ik niet. Allereerst omdat het formulier nadruk legt op de onderscheiden beloften van God de Vader en God de Zoon en God de Heilige Geest. Dus is er ook nadruk op de Drie-heid. Verder ook omdat ik voor de nadruk op het laten zien van het wassen / schoonwassen, graag zo veel mogelijk water gebruik en dan drie keer een volle hand. Mocht iemand anders kiezen voor één keer, dan zou ik pleiten, vanuit dat wassen’ voor het met twee handen als een kom water scheppen uit het doopvont en dat op het hoofdje laten neerkomen. Maar ik zeg wel: dit is voor mij geen halszaak. Als er maar gedoopt wordt!

Het vijfde punt is het gebruik van formulieren. In een zendingssituatie, Bredenhof is ook zendeling geweest, kiest hij voor vereenvoudiging van het formulier. Flexibel zijn is volgens hem, en mij, niet alleen geoorloofd, maar ook nodig.

Artikel 59 van de Kerkorde zegt: “De predikanten zullen bij de doop van de kinderen en van volwassenen zich houden aan de formulieren die daarvoor zijn vastgesteld.” Maar, zegt Bredenhof, de Kerkorde is geen wet van Meden en Perzen. En ook: de Kerkorde is geen wassen neus.

Onze Kerkorde is gebaseerd op die van Dordrecht 1618-1619. In die tijd moet benadrukt dat de formulieren precies worden gelezen, omdat er vóór de Synode nogal wat variatie was, vriendelijk gezegd. Eigenlijk zijn de woorden ‘chaos en verwarring’ meer terecht. Iedere dominee deed wat goed wat is eigen ogen. De synode wil terecht toe naar eenheid. Dus geen vrijheid om toe te voegen of weg te laten.

Wel is er ruimte voor kleine, niet wezenlijke variaties. Ik voeg wel eens toe de woorden ‘vanwege die onreinheid’ na de zin ‘Dit moet ons ertoe brengen dat wij een afkeer krijgen van onszelf’. Zonder die toevoeging kan het ‘een afkeer krijgen van jezelf misverstanden tot gevolg hebben. En van ‘der’ maak ik ‘van de’. En in Handelingen 2:39 zeg ik niet ‘ertoe’ maar ‘tot Zich’. En bij ‘dit Uw kind’ in het gebed, voeg ik vaak de naam van het kind toe. En het woordje ‘het (kind)’ vervang ik door ‘hem’ of ‘haar’ of door de naam van het kind. Allemaal niet inhoudelijk.

Tenslotte stelt Bredenhof: aan verbetering wat betreft taal, stijl, woordgebruik moet gewerkt. Daar ben ik het helemaal mee eens. Teksten moeten m.i. overeenkomen met de gebruikte Bijbelvertaling. Modernisering juich ik toe, want een formulier moet niet een in geheimtaal verplicht nummer worden voor de gemeente. Als er op de catechisatie te veel tijd besteed moet worden aan uitleg over het formulier, is er iets niet helemaal in orde.

In de kerkelijke weg kunnen voorstellen gedaan worden om te komen tot formulieren die helder en duidelijk zijn in 2021 en volgende jaren.

En, zo merkt Bredenhof op, mocht het om een bijzondere reden een keer nodig zijn dat een formulier wordt gelezen op een manier waarbij sprake is van een ingrijpende verandering, dan is dat nog geen probleem, wanneer maar vooraf met redenen omkleed het kerkverband wordt geïnformeerd en ingeschakeld.

Tot zover over de bediening van de doop. Volgende week hoop ds. Sneep weer verder te gaan. En dan over de viering van het avondmaal.