Preek Zondag 29

Preek Zondag 29
Door Ds. HG Gunnink, gehouden te Bedum, 17.03.2019

Liturgie

  • Votum + zegengroet
  • Psalm 22:10,11
  • GelBel Nicea
  • Psalm 22:12,13,14
  • Gebed
  • Gezang 16
  • Lezen
    • Johannes 6:41-59
  • Gezang 18
  • Lezen
    • NGB artikel 35, tot “Verder, hoewel het sacrament …”
  • Tekst
    • Zondag 29
  • Bediening van het Woord
  • Psalm 130:1,2,3,4
  • Gebed
  • Dienst der offeranden
  • Psalm 35:13
  • Zegen

Preek

Gemeente van onze Heere, Jezus Christus, 

Als ik de kinderen zou vragen: ‘waar is nou de Heere Jezus op dit moment?’, dan weten ze dat allemaal. En dan zouden ze zeggen: ‘de Heere Jezus is nu in de hemel. Natuurlijk. Ja, daar is Hij heen gegaan met Hemelvaart en daar is Hij nog. Dat is al bijna 2000 jaar het geval.  

Dus dat is iets wat vaststaat. Maar hoe kunnen wij dan bij het Avondmaal, Geloofsbelijdenis, Artikel 35, Johannes 6, hoe kunnen wij het dan hebben over, ‘het lichaam van de Mensenzoon eten’? En: ‘Zijn bloed drinken’. Of, anders gezegd: ‘Zijn lichaam is het voedsel dat bij God vandaan komt en Zijn bloed die drank’.  

Als je dat zo hoort, is het dan vreemd, wat in de oude kerk, in de omgeving van de oude kerk ook wel gebeurd is, dat er behoorlijk haat was tegen de christenen, omdat er gezegd werd: ‘dat zijn pure kannibalen, want als ze Avondmaal vieren, dan eten ze mensenvlees, en dan drinken ze mensenbloed!’ 

Dat was niet waar. Maar zit dat hier niet heel dicht tegenaan? 

En als wíj Avondmaal vieren, dan is het toch maar heel gewoon brood wat daar op die schaal ligt? En dan zit er in die beker toch maar heel gewone, of in elk geval, gewone avondmaalswijn? 

Dus aan de ene kant mag je zeggen: ‘wij eten Christus níet lichamelijk’, en aan de andere kant moet je zeggen: ‘toch eten wij Hem wel’. 

Daarover gaat ZONDAG 29. En ik wil u het Woord van God bedienen aan de hand van die ZONDAG, onder het thema: 

Christus geeft ons Zijn lichaam te eten en Zijn bloed te drinken,
1) dat is echt voedsel
2) dat is werkzaam voedsel

1) Ze keken daar in Johannes 6 ook met grote ogen, toen ze Hem dát hoorden zeggen: 
   ‘Ik ben het brood dat leven geeft’. ‘Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald’. En het kan ons ook vreemd in de oren klinken. Laten we maar heel eerlijk zijn, zo’n hoofdstuk als Johannes 6, als je dat thuis aan tafel leest en er zijn wat meer mensen bij of er zijn ook kinderen bij, dan is dat allemaal niet zo meteen te begrijpen. 

Maar hoe vreemd ook, er is wel iets van te begrijpen, want denkt u maar aan die andere dingen. De Heere Jezus heeft dat vaker gezegd: ‘Ik ben dit…’ ‘Ik ben dat…’ ‘Ik ben de deur’, ‘Ik ben de ware wijnstok’. En hier zegt Hij: ‘Ik ben het brood’.  

In al die gevallen gaat het om vergelijkingen:  

Ik ben áls de deur die opengaat voor degenen die bij Mij horen, Mijn kudde. 

Ik ben als de échte wijnstok en als je een rank bent aan díe wijnstok, dan zúl je vruchten dragen. 

Ik ben áls het brood, dat je nodig hebt om te leven. 

Zo helemaal vreemd is het ook niet, want in ons dagelijks taalgebruik doen wij dat ook wel eens. Dan laten we aan iemand ons mobieltje zien en dan zeggen we: ‘kijk, dat is mijn moeder’. En dan zegt die ander niet van, ‘doe niet zo onnozel; dat is alleen maar een stukje plastic, die mobiel’. Nee, dan zegt ie, ‘ja, dat kan ik wel zien, je lijkt op haar, dat is je moeder’. Dus je zegt wel eens het één, en dan bedoel je het ander, maar je kunt het heel goed begrijpen. 

Terug naar Johannes 6. Eerst dat enorme wonder, 5000 mannen, -vrouwen en kinderen niet meegeteld, dus er waren nog veel meer-, die eten van vijf gerstebroden en twee vissen. En dat wonder, dat stelt mensen voor de vraag: ‘wie is Hij toch?’ 

Hij heeft in hoofdstuk 5, -als je nog verder terugleest-, heeft Hij dat al gezegd Wie Hij is. ‘Ik ben de Zoon van God’. Ja, dan gaat Hij dat in hoofdstuk 6 met een wonder laten zien, want wie kan zo’n wonder doen dan Hij die zelf scheppen kan. Want het is eigenlijk een scheppingswonder, dat brood dat komt maar uit Zijn handen, dat gaat maar door en er zijn nog twaalf manden vol over ook, en die visjes net zo.  

Wie is toch die Jezus?  

Aan het eind zitten ze daar ook mee, verzen 14 en 15 van Johannes 6. Heb je nou alles aan Jezus om een volle maag te kunnen krijgen? Want ze mochten eten zovéél ze wilden. Nou, dat was in die tijd, in het eenvoudige Galilea, echt niet altijd gewoon. Dan was het ook vaak zo, dat moeder zei van, ‘jongens jammer, er is niet meer, ‘t houdt gewoon op’. ‘Ja, maar ik heb nog zo’n honger’. ‘Morgen zien we wel verder, want anders komen we niet uit deze maand, of anders komen we niet uit tot de volgende oogst’.  

Heb je aan de Heere Jezus iets voor een volle maag? Of heb je veel belangrijkere dingen aan Hem?  

En dát wordt dan uitgelegd in de rest van dat hoofdstuk 6. In die synagoge in Kapernaüm zegt de Gezalfde Jezus, de Zoon van God. En dan verwijst Hij eigenlijk naar Exodus, met dat manna. Naar PSALM 78: ‘Hij liet manna op hen regenen om te eten en gaf hun hemels koren’. Hij gaf hun hemels brood. ‘Ik ben het brood dat leven geeft’. Ik. En dan wijst de Heere Jezus naar zichzelf. ‘Ík ben het brood dat leven geeft’.  

Nou ja, dat willen de Schriftgeleerden niet horen. Stel je voor zeg, kom even, je bent gewoon de zoon van Jozef, wij kennen je familie, wij weten toch echt wel van wie jij er één bent, zeg. En jij uit de hemel neergedaald? En na het eten van jou, eeuwig leven?  

Want dat zegt de Heere Jezus, ‘als iemand dít brood eet, Mijn lichaam’. Dan weten wij verder van, ‘Mij’, zoals dat te maken heeft met Mijn lijden en sterven. ‘Als iemand Míj eet, die heeft eeuwig leven’. En aan het eind van hoofdstuk 6 zie je dat heel veel mensen afhaken. Dit gaat ze allemaal wat te ver, dit is te hard.  

Dit is een heel bijzonder moment in het Evangelie van Johannes, of je dat nou aanvaarden wilt, en dat je op deze Jezus uit Nazareth vertrouwt, of dat je zegt van en je haalt je schouders op van, ‘als dat zo moet, dan hoeft het van ons niet meer’ en je wijst Hem af. 

Wil je Mij eten. Dat is voor eeuwig leven.  

Elk kind weet ook dat vader en moeder wel eens zeggen: ‘goed eten, daar word je groot en sterk van!’ Niet alleen van die vette hap, maar ook wel eens vis en groente en een appel en een kiwi. Je móet eten. En wat zo bijzonder is bij ons, je krijgt het ook altijd. Er is altijd eten. Anders dan op heel veel andere plekken op deze aarde. Waar weinig of geen eten is. Inderdaad, kindertjes met honger, spillebeentjes, hongerbuikje. En als dat niet overgaat, als je dan nog steeds niet te eten krijgt, dan kom je te sterven.   

Je móet eten om te leven. En dat is de vergelijking die de Heere Jezus, de Zoon van God, hier gebruikt. Het is absoluut nodig voor het eeuwige leven, het leven met God. Want eeuwig leven is niet alleen maar leven láter, maar dat is leven ook nú. Het is absoluut nodig dat je eet en drinkt. Echt eet en drinkt.  

En dan is het een sacrament, dat avondmaal. Dat is een teken, dus daarom krijg je maar één stukje. We gaan niet aan het avondmaal zitten en dat er een brood gesneden wordt, -stel dat je dat nog zou kunnen doen-, brood, snijden, nou jij een dikke plak, jij een dikke plak, ‘ja, ik heb nog niet genoeg nog…’  

Nee, het is een teken. En dan krijg je een klein stukje brood, en je krijgt één slokje wijn. Maar met dat brood en met die wijn, drinken en eten wij onze Redder. Niet lichamelijk, want Hij is in de hemel, wij zijn hier op de aarde. Maar geestelijk.  

Want eten, dat doen we toch allemaal met onze mond? Zo net hebt u misschien wel soep gehad, of brood, of vlees, of pap, of nog wat anders. Het avondmaalsbrood, de avondmaalswijn, die eet je ook met je mond, maar vooral met je gééstelijke mond.  

Want waarom mag je naar dat avondmaal? Omdat je immers gelooft in Jezus Christus Die gekruisigd is, en opgestaan en Die Zijn leven gegeven heeft, voor ieder die in Hem gelooft. Het is écht eten, zegt Artikel 35 van de Geloofsbelijdenis. Je eet het lichaam en bloed van Christus. En daarmee wil God ons geestelijk leven, ons geloven, sterk maken en onderhouden.  

Echt – Zijn lichaam. En alles wat daarmee gebeurd is, dat lijden, en dat sterven aan het kruis, en dat opstaan. Zijn lichaam, dat is ons geestelijk voedsel. Het gaat om alles wat dat lichaam betekent aan redding en heil. En Zijn bloed, dat is ook weer Zijn leven en Zijn sterven. Dat is ons geestelijk drinken – wat Zijn bloed, wat dat lijden en sterven betekent, voor ons die geloven, voor ons leven, voor onze toekomst ook. 

Als je niet gelooft, dan vind je dit maar raar en dan haak je vast en zeker af. En als je gelooft, dan kan het toch nog wel eens zijn, dat je hier verschrikkelijk diep over na moet denken. En dat er zinnen blijven, -dat heb ík tenminste zelf wel, er staan zinnen in Artikel 35 waarvan ik denk: ‘ik geloof helemaal dat het waar is, op de Bijbel gebaseerd, maar ik begrijp het niet, ik kan hier niet bij’. Dat heeft te maken met mijn beperkingen en ik ken wel andere mensen die hebben ook beperkingen-.  

Als je beperkingen hebt op het gebied van symbolen en symboliek en symbolische taal, als je daar niet mee uit de voeten kunt, dan is iets als het avondmaal verschrikkelijk moeilijk. Om dat echt door te krijgen. Dan gelóóf je: ‘de Heere Jezus heeft het ingesteld’. Het is dus geen kwestie van, ik maak dan zelf wel uit, of ik het doe, ja of nee. Nee, de Heere Jezus heeft het ingesteld! En er móet, -denk maar aan Korinthe- er móet gegeten en gedronken worden. Maar hoe zit dat nou allemaal precies??  

Ik wil mensen die daarmee worstelen, een hart onder de riem steken. Laat het maar op een gegeven moment moeilijk blijven en misschien zelfs onbegrijpelijk, maar ga vanwege dát punt nooit van het avondmaal weg. Want het bevel van de Heere Christus, dat staat er volstrekt duidelijk. En God zal op Zijn manier en op Zijn tijd dan ook wel inzicht geven. Is het niet op deze aarde, dan wel op een nieuwe aarde.  

Blijf maar bidden, serieus bidden om de Heilige Geest: dat je toch Christus ziet in Zijn verlossingswerk. En dat het héél dicht bij je mag komen, want jíj eet en drinkt. Bid om de Heilige Geest en blijf dat doen, zodat je misschien toch groeit.  

Merk je wel eens dat je groeit? Ja, sommige oudere mensen die zeggen: ‘nou, nou, nou, nou, dat is die laatste paar maand, ik kan de broek haast niet meer dicht krijgen’. Maar sommige kinderen die merken helemaal niet dat ze groeien, en opeens zegt moeder van, ‘sjonge jonge, we moeten naar de winkel, deze rok is veel te kort, die moet een stuk langer, want je benen die komen er wel zo’n eind onderuit’.  

Maar groeien merk je eigenlijk nooit. Soms is er wat groeipijn misschien, maar anders, nee. En dat is in het geloof, gaat dat eigenlijk vergelijkbaar. Je merkt het vaak niet, maar je mag blíjven vragen, je móet blijven vragen om het werk van God de Heilige Geest. En dan zul je inderdaad ook verder komen.  

Want, dat is het tweede punt. Christus geeft ons Zijn lichaam te eten en Zijn bloed te drinken, het is wérkzaam voedsel.  

En dan zeg ik eerst weer van die moeilijke dingen. Je mag je tegoed doen aan Hemzelf. Dat betekent van, de Gekruisigde, -en de Opgestane- Hij wil ons, mensen, -die alles van Hem willen verwachten-, Hij wil ons, mensen, die ervan onszelf ellendig aan toe zijn, sterk maken, en fit, en als nieuw. Met welke bedoeling? Dat wij weer kunnen doen wat een ‘mens van God’ te doen heeft.  

Hij deelt uit van al Zijn schatten en gaven. ‘Ik verzeker jullie, voorwaar, voorwaar, amen, amen, gelóóf in de gekruisigde Redder Die Zíjn lichaam en bloed gegeven heeft, als eten en drinken, via dat sacrament van het avondmaal, voor het eeuwige leven’.  

Wat gebeurt er als je brood eet, en aardappels, en macaroni, en rijst, en noem maar op. Wat gebeurt er dan? Als het goed is, als je gezond bent, dan komen de werkzame stoffen uit al die voedingsmiddelen, die komen in je, en die doen hun werk.  

Wat gebeurt er als iemand gelovig het avondmaal viert? Dat hij zich heel sterk concentreert op de Heere, Jezus Christus, en het offer van de Heere, Jezus Christus? Dan komt het werkzame niet in zijn lichaam, maar -zeg maar- in zijn hart. Dan werkt dat voor z’n geloof en zegt hij / zij, ‘ja, inderdaad, ik heb het nog sterker als een jaar geleden. Ik denk nog dieper door over, wat heb ik een Heiland! Wat een wonder! Ik denk nog dieper door over Hij, Hij die kwam voor Zijn hele kerk, op heel de aarde.’  

Er gebeurt dus iets. Maar als je dan gaat vragen: ‘hoe?’ Zou ik niet weten. En de Heere Zelf Die geeft er ook geen verklaring van, maar Hij zegt wel, het werkt! 

Calvijn die heeft het in dit verband van het avondmaal op een gegeven moment over, -het is wat oude taal, maar misschien snapt u het wel- ‘een verborgenheid, van zo verheven karakter dat ik er met mijn verstand niet bij kan’, dat zegt Calvijn. Nou als er één een kiene knaap was, dan was hij dat wel, kunnen wij niet aan tippen. Maar hij zegt zelfs, ‘dat ik er met mijn verstand niet bij kan’. Of ‘het in woorden kan uitdrukken’. En ‘om het nu maar heel open te zeggen’, zegt Calvijn, ‘ik ervaar het meer, dan dat ik het begrijp’. Dat is al bijzonder, want er kunnen ook mensen zijn die zelfs die erváring niet eens hebben. Maar dan blijf ik het zeggen: ‘volg de weg die Jezus, de Gezalfde, voorschrijft, en eet en drink als het avondmaal wordt uitgedeeld.  

Op één ding wijst de Geloofsbelijdenis ook nog. Als er géén geloof is, of als je huichelt, -je gaat er wel heen, maar je hebt helemaal niks met Christus-, dan krijg je ook niks! Judas, nee. Dat krijgen van dat werkzame, dat het voor je geloof wat uitwerkt, gaat niet vanzelf. Mensen bij wie de maag niet werkt, die krijgen ook geen voedzame stoffen binnen. Geestelijk werkt er niks bij ongelovigen en huichelaars. Het kunnen kerkleden zijn, die dan toch maar aan het avondmaal meedoen. Nee, hoe vaak ze dan ook een stukje brood nemen en een slokje wijn nemen, het haalt niks aan.  

Maar de gelóvige, die mag het zeker weten en die mag vast vertrouwen, zelfs als die op dat moment, of later niks ervaart. Het gaat immers niet om die ervaring, maar het gaat om wat God belooft, wat God spreekt. Die gelóvige mag weten en vertrouwen: God de Heilige Geest is aan het werk, Die wil mij met mijn geloofsogen de Heere Christus laten zien. En Hij wil mij álles van de Heere Christus geven, zodat ik in dienst van God kan leven.  

Maar laat het dus duidelijk zijn, dat zeg ik ook tegen jongeren die misschien nog maar net belijdenis gedaan hebben. Je hoeft niet ongerust te worden, als je bij 1, 2, 3, 4, 5, 6 keer avondmaal vieren, niet van het ene op het andere moment, of niet van de ene keer op de andere keer iets vóelt. Met gewoon dagelijks voedsel is dat net zo. Je voelt niet dat dat werkzaam is. Maar het is wel zo. Eet maar eens een week niet, dan kom je er wel achter. Eet maar eens een week niet, dan sta je behoorlijk slap op de benen. En als je twee week zou willen doen, dat red je vaak niet eens.  

Het gaat om werkzaam voedsel. Je krijgt déél aan Hem, je mag zó met de Heere God leven alsóf, -het is natuurlijk niet zo-, maar alsóf je zelf aan het kruis had gehangen en alle straf voor je eigen zonden had ondergaan. Alsof je zélf was opgestaan al, zoals de Heere, Jezus Christus, opgestaan is voor dat nieuwe leven. Zo nauw is die verbinding tussen de Heere Christus en de Zijnen. Hou vol.   

Het kan nog zo vaak en zoveel, dat je gebreken merkt. En tekorten en zonden. En je wilt het er misschien wel eens een keer bij neergooien, omdat je denkt: ‘t wordt nooit wat.’  

Mijn zuster, mijn broeder, maar ook de jongens en de meisjes die het avondmaal nog niet vieren, maar die het zíen. Voor in de kerk, ‘het brood dat wij breken is de verbondenheid met Christus’. En die wijn die wordt ingeschonken, heeft álles te maken met de Heere Christus.  

Voor iedereen die in de avondmaalsdiensten aanwezig is, klinkt: ‘de harten omhoog, waar Jezus Christus is!’ Voor iedereen! Als je thuis met kleine kinderen bent, en die hier ook in de kerk komen, laat ze naar voren kijken als dat avondmaal er is. En heb het er van tevoren thuis over, want het gaat om, om die Heiland, die Heiland is voor grote mensen, maar Die ook zei: ‘laat de kinderen tot Mij komen.’ 

En zeg het tegen jezelf en tegen een ander: ‘Heere, U zegt het immers! U zegt het, dat ik zéker mag zijn van de genade van God, en van de liefde van God, en van Zijn ontferming, en Zijn barmhartigheden, en Zijn kracht. En alles wat van Christus is, dat is ook van jou en van u.  

Daarom loopt het avondmaal ook uit op: ‘alle dank en eer, en heel mijn leven voor Hém!’ In Zíjn dienst. Omdat Hij genadig is, in en dankzij Christus, daarom zing ik Hem mijn lof. Dat doe je dan samen hier, en waar maar de mogelijkheid is, blijf daar thuis mee doorgaan. Nu en verder, is mijn kerkgang voor Hem, is mijn werkgang voor Hem. Want morgen gaat het werk weer aan de gang. 

Hij is altijd alles. 

AMEN