Preek Zondag 34

Preek Zondag 34
Door Ds. HG Gunnink, gehouden te Emmen, 01.09.2019  

Liturgie

  • Votum + zegengroet
  • Psalm 81:1,2
  • Tien Woorden
  • Psalm 119:25,26,27
  • Gebed
  • Psalm 111:1,2,3,4
  • Lezen
    • Exodus 19
    • Spreuken 1:7; 31:30
    • Romeinen 12:1-2
  • Psalm 81:3,4,5
  • Tekst
    • Zondag 34
  • Bediening van het Woord
  • Psalm 81:6,7,8,9,10,11,12
  • Gebed
  • Dienst der offeranden
  • Psalm 111:5,6
  • Zegen

Preek

Gemeente van onze Heere, Jezus Christus, 

Ja, jullie moeten alweer naar school. En dan moet je ook rekenen leren. Bijvoorbeeld: 10 = 1. En: 1 = alles. Nou, ik denk dat je dat morgen op school zegt, dat je wel wat problemen hebt. 10 = 1? 1 = alles?  

Ja, als je gelooft, dan kun je uitleggen dat dat echt klopt. Want Tien Woorden, tien geboden, zijn eigenlijk maar één bevel: ‘geen andere goden naast de HEERE’.  

Dus 10 is eigenlijk 1. Dat wordt dan verder wel uitgewerkt. 

En die ene eis; ‘erken alleen de HEERE’, die gaat over álles. Die gaat over héél uw leven, met alles d’r op en d’r aan. Over die 10 woorden en over het eerste ervan, wil ik u aan de hand van ZONDAG 34 het Woord van de HEERE bedienen onder het thema: 

De HEERE, uw / jouw God, eist / beveelt: erken alléén Mij als je Koning,
1) wanneer eist Hij dat?
2) waarvoor eist Hij dat?

 

1) Dat is natuurlijk niet zo moeilijk, dat is Exodus 19. Wanneer eist de HEERE dat? Dat is in Exodus ná de overwinning op Egypte, of op de goden van Egypte. Ná de bevrijding van Israël, het slavenvolk.  

Voordat ik verder ga even dit, en dat is misschien best een wat lastig punt. De HEERE eist in de Tien Woorden allerlei zaken van jou, van u. Dat is, -dat weet ik niet meer, hoe dat zit op school-, maar dat is tweede persoon enkelvoud. En anders moeten vader en moeder dat maar verder uitleggen. Eerste persoon enkelvoud = ik, tweede persoon enkelvoud = jij, derde persoon enkelvoud = hij of zij, al die dingen.  

Dit is allemaal in de tweede persoon enkelvoud, en dat kun je in de vertaling vaak niet zien. En dát maakt het lastig. Want in de vertaling betekent het woordje ‘u’ ook vaak ‘jullie’. Als u nog even wilt kijken naar Exodus 19:4-6. –‘t is tenslotte een leerdienst nietwaa?r-. 

Exodus 19 vanaf vers 4. Dan staat er in onze vertaling: ‘u hebt zelf gezien wat Ik met de Egyptenaren gedaan heb’. Maar in gewoon Nederlands staat er: ‘jullie hebben zelf gezien, wat Ik, de HEERE, met de Egyptenaren gedaan heb en hoe ik jullie op arendsvleugels gedragen en jullie bij Mij gebracht heb. Nu dan, als jij -of u– nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zullen jullie uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij. Jullie dan, jullie zullen voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn’. Dat wisselt dus heel vaak, en als je dan geen Hebreeuws en Grieks kent, kan het wat lastig zijn. Maar er zijn tegenwoordig ook wel andere hulpmiddelen daarbij om dat uit te vinden.  

Het gaat mij hier om: de Tien Woorden van het verbond, zijn allemaal tweede persoon enkelvoud, maar omdat het een officieel stuk is, -dit is als het ware de grondwet voor de verbondenheid die de HEERE met Zijn volk heeft-, en dan gebruik je officiële taal, net als bij de doop, dan zeg je ook: ‘ik doop in de naam van…’, en dan is het nog maar zo’n heel klein baby’tje en daar zeg je ‘u’ tegen. Ja, want het is een officiële uitspraak, en dan gebruik je het woordje ‘u’.  

In die Tien Woorden spreekt de HEERE iedereen persoonlijk aan. Jou en jou, en u en u, ons allemaal, als lid van het volk van de HEERE. Dat was tussendoor. 

Nu terug naar het wanneer. De inleidende woorden op de wet, die zeggen het precies: ‘nadat Ik de HEERE, jou, met Mijn macht, uit die slavernij in Egypte gered heb’. Redding, en dán de Tien Woorden. Redding, indrukwekkend! Indrukwekkend al hoe dat ging in Egypte met die tien plagen en toen die doortocht door de Schelfzee, met de ondergang van Farao. En als je dan verder leest, dan schrik je eigenlijk, -behalve als je jezelf kent, dan weet je, ik ben geen haar beter-. Maar je kunt ervan schrikken want, hoe gedraagt het volk zich dan? Dan begint het te mopperen bij Mara. Het gaat door met mopperen bij Massa en Meriba. En bij Rafidim wordt nog eens weer een keer gemopperd.  

En terwijl dat volk dus zo bezig is, keer op keer, en dan durven ze zelfs te zeggen: ‘eigenlijk was het in Egypte beter, had ons maar in Egypte gelaten in die slavernij.’ En ondanks dat, gaat de HEERE tóch het verbond met hen vernieuwen. Dat is Exodus 19.  

En dan zegt de HEERE zelfs: ‘Mijn persoonlijk eigendom zijn jullie’. Wij zouden in gewoon Nederlandse zeggen,:‘mijn schat’. Dat heeft immers die twee betekenissen, als je mekaar liefhebt kun je zeggen: ‘mijn schat’. Maar iets wat heel duur en kostbaar is, is ook een ‘schat’.  

‘Mijn persoonlijk eigendom, Ik heb alles voor jullie over’, zegt de HEERE. ‘Ik geef honderd procent om jullie en jullie zijn heel kostbaar voor Mij’. En dan komen die andere twee termen: ‘jullie zijn voor mij een koninkrijk van priesters’. Om helemaal aan Mij toegewijd te zijn als hooggeplaatste personen. ‘Een heilig volk’, dat helemaal bij Mij past.  

Dat, vóór de Tien Woorden.  

En dan reageert het volk in hoofdstuk 19 met: ‘wij van onze kant, HEERE, wij zullen het verbond met U houden’. Prachtige woorden. Maar het blijft indrukwekkend, want het volk staat te beven van diep ontzag, het gaat ze door merg en been, donder en bliksem, heel hevig. Bazuingeschal werd gaandeweg sterker. Kolkende rook, dan moet je even denken aan die beelden van een vulkaan die u misschien wel eens op het nieuws gezien hebt. Dan in één keer een enórme wolk van rook en as. 

Het volk zag het, en het beefde! En dan op de derde dag, -en dat is de beslissende dag, dat weten we ook van de opstanding-, dán legt de HEERE Zijn verbondenheid met het volk vast. Op de derde dag, ‘toen sprak God deze woorden. Ik ben de HEERE, trouw aan wat Ik beloofd heb en aan wat Ik beloof, Ik zal jullie God zijn’. 

En waar gaat het nu dus om, broeders en zusters, waar begint het mee? Het begint met bevrijding, met redding. In één woord met: genade!  

Die Tien Woorden, die staan in het kader van het Evangelie, het goede nieuws. ‘Ik ben jullie Bevrijder, Ik ben jouw Bevrijder!’  

Het is dus niet zo, zoals wij wel eens tegen die wet aankijken. Wet dat is: het móet en denk d’r goed om!!!! Het is niet dat de HEERE zegt: ‘we zijn hier nou bij de Horeb, maar Ik heb ‘t allang gemerkt, er is met jullie niks te beginnen. Dat moppert maar en dat is dwars. Jullie gaan voortdurend tegen Mij in. En daarom, nou – Ik geef jullie tien geboden en je uiterste best doen en als je er wat van terecht brengt, nou, dan kan Ik er over gaan denken of Ik misschien met jullie verder wil.’ Zo is het he-le-maal niet!  

De HEERE, met liefde vanuit Zichzelf, niet op grond van iets bij dat volk, bij ons. De HEERE -vanuit Zichzelf- behandelt dat opstandige volk op een ongelooflijk heerlijke manier. Jij en u, u en jij, al breng je er van jezelf niks van terecht, van dat gehoorzaam zijn aan Mij, Ik, de HEERE, Ik wil tóch met jou en u verder! Ik gá verder! Naar de Gezalfde Jezus. Ík ga verder, en jij en u, je mag mee. Met Mij! 

Dat zie je verderop in Exodus ook, dat na dit gebeuren, Hij begint met genade, -en de Tien Woorden zijn ook genade-, maar dan zorgt de HEERE er Zélf voor dat Hij inderdaad met hen verder kán. Want wat, -lees Exodus dus altijd op die manier-, wat gebeurt er na die Tien Woorden, Exodus 20, en na het zogenaamde verbondsboek, in de hoofdstukken erna, dan gaat de HEERE de opdracht geven voor de bouw van de tabernakel.  

Dan organiseert de HÉÉRE de dienst van de verzoening. Want Hij kent die mensen van haver tot gort. Ja, Hij weet precies wat voor mensen dat zijn. En dat zijn geen beste mensen, maar dat zijn zondaren. En vóórdat ze vertrekken van de Sinaï, is die tabernakel voor de dienst van de verzoening klaar! En dan zijn daar de altaren, en dan is daar de ark, en dan is daar de kandelaar en alles daar.  

En als u de Tien Woorden hoort, in het Nieuwe Testament, dan is dat ook terwijl de dienst van de verzoening dankzij de Heere, Jezus Christus, de basis is van alles. Het is niet uw gehoorzaam zijn, om het dan uiteindelijk bij God een beetje goed te krijgen.  

Het is, Gods genade in Jezus Christus en dán die Tien Woorden. Want deze woorden spreekt de HEERE ook tegen de geestelijke nakomelingen van Abraham, Izaäk en Jakob, zoals ú bent, als u gelooft. En ook voor ons, begint elk gebod in het verleden.  

Het was bij hun dus zo: ‘Ik ben de HEERE, jullie God, Die jullie verlost heeft’. Toen, dat was nog niet zo lang geleden, maar het was toch verleden. Voor ons, vanuit het verleden: ‘nu Christus ons verlóst heeft’. Dat was toch die vraag van ZONDAG 32, het begin van het onderdeel van de dankbaarheid, van het dankbaar dienen. ‘Nu Christus ons verlost heeft’, nu pas komt Hij met die eis: ‘erken Mij alleen als Koning!’. En dat wordt in het Nieuwe Testament nog scherper en nog dieper uitgewerkt. Maar hou het vast: eerst de redding, en dan de eis. 

En dan het tweede. DHEERE, jouw of uw God, eist, erken allééMij als je Koning, waarvoor die eis? We zijn in Emmen al een heel eind met Psalm 119 nietwaar, letter voor letter. Dit was de 9e letter van het Hebreeuwse alfabet, vers 24 tot en met vers 27. Als we tijd van leven krijgen, -er zijn 22 letters van het Hebreeuwse alfabet-, gaan we ze allemaal bij langs.  

Maar wat is nou het bijzondere bij PSALM 119. Dat gaat over, zoals vaak gezegd wordt, ‘de wet’. Mag je best zeggen, maar als je leest wat je zingt en je denkt erbij door, dan gaat het over: Gods goede geboden. Het gaat over Zijn goede verordeningen. Het gaat over Zijn getuigenissen, Zijn goede bevelen, Zijn goede onderricht, Zijn goede bepalingen, Zijn goede woorden. En dan is die wet dus niet van, het moet allemaal. Nee, die wet is iets wat mooi is! Iets wat goed is! Iets waar je beter van wordt!  

De HEERE verlost Zijn volk, om in plaats van slaaf, weer vrij te zijn. Ze waren slaven in Egypte. Nou dat was nog eens lekker zeg, wat een ellende. En ook al waren ze dat heel snel vergeten, ‘waren we maar weer in Egypte’. Het was verschrikkelijke slavernij. De HEERE redt ons, om in plaats van onderworpen aan satan, en zonde, en dood te zijn, om weer méns te wezen. Mens voor Hem. Mens zoals Hij het schepsel bedoeld heeft. En dat zegt Hij in Zijn goedheid: om mens voor Mij te zijn, moet je bepaalde dingen níet doen, en andere dingen moet je juist wél doen.  

Want het gaat in de wet niet alleen maar om verboden, -dit mag niet en dat mag niet-. Nee, het gaat ook over: ‘kijk, dit is het goede, dat moet je doen; en daar kom je verder mee, dat moet je doen’. Zeg het maar als lid van de bruidsgemeente, -gemeente is immers de bruid van Christus-, het gaat hier om, dat je gaat pássen bij je Bruidegom.  

Hóren bij die Koning, dat geldt al. Misschien weet je dat nog wel uit het doopsformulier, dan in het laatste bidden, dan zegt de dominee; ‘of de HEERE dit UW kind genadig wil aanzien’. Dit is een kind van de HEERE. Ja, en dán, nu je Zijn kind bént, leef dan ook als Zijn kind.  

Vergelijk het maar met prinses Amalia. Als prinses Amalia met haar vriendinnen een plofkraak pleegt, dan is zij nog wel altijd prinses, maar ze gedráágt zich niet als een prinses. Van een prinses wordt toch iets heel anders verwacht,. Niet dat ze midden in de nacht met een Audi A6 met 200 over de snelweg scheurt, en … Nee, ze moet doen zoals ze aan haar stand verplicht is. 

Verloste kinderen van God, hebben te doen zoals ze aan hun stand verplicht zijn. Voor wie bondeling mag zijn, voor wie horen mag bij de HEERE, moet het, -dan moet je eigenlijk ook meteen denken aan vraag en antwoord 115: ‘waarom worden nou die geboden zo scherp gepredikt?’ Dat is om uit te komen bij de Heere Christus. Want we lopen altijd tegen de lamp, en dan moeten we vergeving hebben en genade.  

En om te blijven bidden om het werk van God de Heilige Geest. Want we kunnen honderd keer de Tien Woorden horen, maar doen we ze dan ook? We kunnen ze duizend keer horen, en we lopen altijd er tegenaan dat het strijd blijft. Dus vergeet nooit het bidden om het werk van God de Heilige Geest. Dat het hóren bij Christus, wordt tot een pássen bij Hem. Dat ben je aan je stand verplicht.  

En vergeet ook niet, -dat moeten we ook in alle eerlijkheid tegen mekaar zeggen-, geloof zonder werken is dood. ‘Abraham werd gerechtvaardigd’, zegt Jakobus 2, ‘vanuit de werken’. Niet dat hij het op die manier goed kreeg met God. Nee, want hij was al verbonden aan de HEERE. Maar zijn werken die telden wel degelijk mee. Zonder werken kun je wel zeggen dat je gelooft, maar dat is kletspraat. Geloof blijkt altijd uit de werken.  

En de HEERE alleen, Die heeft het helemaal, totaal, Die heeft het voor honderd procent over jou te zeggen. Jij moet laten merken, dat dat ook zo is. Hij alleen.  

En dan kom ik bij die afgoderij. Dan kunnen wij een beetje denken: ja, afgoderij, dat is iets van die mensen heel ver weg, in de rimboe, die doen nog aan afgoderij. Of misschien die hindoes en die boeddhisten. Maar afgoderij is: iets of iemand erbij. Dat is absoluut verboden.  

Vergelijk het huwelijk. De man die komt thuis en die zegt tegen zijn vrouw, ‘schat, ik heb vandaag nog iemand bij me en aan die ben ik ook zo toegewijd. Nee, ik doe jou niet weg, nee, echt niet, maar als we nou vanaf nu met zijn drieën optrekken. Over een poosje misschien wel met z’n vieren of z’n vijven zelfs’. Dat is toch volstrekt onmogelijk.  

In dat huwelijk gaat het toch om: hij alléén, zij alléén. En afgoderij dat is: toegewijd zijn aan, of druk zijn met, of heel veel over hebben voor, of hartelijk geven om, iets of iemand anders dan de HEERE, Die het recht heeft om de Enige te zijn.  

Kijk, bij afgoderij, dat is heel makkelijk, Israël die kan terugdenken aan Egypte, ‘o die Egyptenaren, dat waren me toch afgodendienaars, zeg. Sjonge, overal, … En ze kunnen voor zich uitkijken naar Kanaän. ‘Die mensen in Kanaän, dat is ook bar en boos, verschrikkelijk’. Ja, maar zo kom je er niet af. De HEERE spreekt Zijn eigen volk aan. Israël moet leren kijken naar zichzelf. Net zo goed als wij, wij moeten leren kijken naar onszelf.  

Afgoderij, dat is bijvoorbeeld: iedereen heeft het recht om gelukkig te zijn. En dat je dan dat geluk niet bij de HEERE zoekt, maar dat je dan leeft op een manier die tegen Hem ingaat. Dat is afgoderij.  

Afgoderij is ook zeggen: ‘je mag zijn wie je bent’. In plaats van, ik bid erom dat God mij maken wil tot wie ik in Zíjn ogen moet zijn. Gericht op Hem alleen. Wie van ons is dat? 

Van onszelf zijn wij allemaal afgodendienaars. En wat is dan Gods eis oneindig goed. Want afgoden, -denk maar aan verslavingen-, zijn moordenaars. Je gaat er altijd aan kapot. Van alles waar je aan vast zit, los van de HEERE, word je nooit gelukkig.  

En dan mogen we wel even rondkijken. Onze samenleving is steeds meer tégen de HEERE in. ‘Nee, wij zullen alles wel voor elkaar krijgen. Alle problemen zullen we oplossen, het komt allemaal goed’, wordt gezegd. Alleen de ellende wordt alleen maar groter. 

Als je dan hoort, dat burgemeester Halsema zegt: ‘ja, criminaliteit, daar moeten we tegen zijn, dat is allemaal niet goed, maar ondanks alle criminaliteit willen we beslist wel tolerant blijven. Willen we eigenlijk de afgod tolerantie, blijven dienen’. Denk je dan ooit dat het beter zal worden in Amsterdam? Dat is onbestaanbaar!  

Dit eerste Woord, broeders en zusters, dat is juist wat je ervaren kunt na een wadlooptocht. Ik weet niet of u wel eens in de blubber gelopen hebt, op het wad, of misschien wel een stukje in een moeras gezeten hebt. Nou, dat is heel beroerd. Denk even aan zo’n wadlooptocht, je zakt voortdurend weg in de blubber en de braggel. Je wordt er smerig en doodmoe van. Je staat op het punt om in mekaar te storten. Maar dan ben je aan het eind, dan kom je weer op vaste grond, dan leef je weer.  

Nou dat is het eerste Woord. Van jezelf, je zakt alleen maar weg. Maar de HEERE zegt: ‘kijk, dit. Ik geef je váste grond onder de voeten’. En dat legt Antwoord 94 onder andere uit. God de Koning leren kennen. Johannes 17:3, God kennen en Jezus Christus, dat is leven! En wat is dat ook zo. God kennen, wat geeft Zijn onfeilbaar woord, een rust. PSALM 56: ‘ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord’. En dan, ja, dan weet je waar je aan toe bent. Dan is daar zegen en vrede. Want dan is daar Christus Jezus met genade en verzoening, en herstelde verhoudingen met God, enzovoort.  

Op God, die Koning alleen vertrouwen. Ja, want op wie anders kun je aan? Hoe vaak bent u al niet in mensen teleurgesteld geweest. En je dacht dat je er zo op aan kon.  

Op God kun je wel aan, altijd. Er is in Christus volkomen zaligheid en er zijn uitkomsten tegen de dood, PSALM 68:20-21.  

Mij aan God, mijn Koning, alléén onderwerpen! Wat een goede eis. Als je je aan God onderwierp, liep je zo, over die droogte van de Schelfzee. En verderop, dwars door de Jordaan heen. Had je toch nooit over kunnen denken. 

Deze Koning is tegenover míjn eigenwijsheid, volmaakt wijs. Christus ons gegeven tot wijsheid. Van God de Koning alléén al het goede verwachten. Niet van mijzelf, en niet van de kerk, en niet van de gewoonte waar ik zo aan gehecht ben, en niet van mijn geld, en niet van mijn ziekenhuis, en niet van mijn therapeut, en niet van … 

Nee, lichamelijk en geestelijk, en voor onze ziel, Híj zal het maken! Want dat heeft Christus verdiend voor al die mensen die het van God verwachten. God: Koning over Zijn volk, alleen van harte trouw zijn, liefhebben. Wat wordt het dan mooi zo. Romeinen 12: 1 en 2. Hem alléén vrezen en eren. Die ene tekst uit Spreuken aan het begin: ‘De vreze des HEERE is begin van alle wijsheid’. Dat is een spreuk die gezegd is tegen de jongens en meisjes. Natuurlijk ook voor de grote mensen. Maar eerst voor jullie! Begin maar met de HEERE te kennen.  

En die zuster in hoofdstuk 31, in het begin was ze misschien toen ze 20 was, wat een knappe meid, ja toen ze 40, 50, 60, 70 werd, ach ja, er kwamen wat rimpels, zo gaat dat, dat soort dingen. Zo knap was dat ook allemaal niet meer. Helemaal niet ’s morgens vroeg. Ja maar, dat is bedrieglijk. Maar een vrouw die de HEERE vreest, daar gaat niks bovenuit, dat is zo geweldig.  

Ontzag voor Hem en eerbied voor Hem, en nederigheid tegenover Hem, om Jezus Christus. Dat is dat heerlijke positieve van: ‘géén andere goden, géén god naast de HEERE. Hij alleen! Het goede gebod, dat jou, dat u, rijk maakt. Dat eist: ‘eer dan Mij alleen! Ik ben uw God, de HEERE!’. 

AMEN