Preek Zondag 35

Preek Zondag 35
Door Ds. HG Gunnink, gehouden te Assen, 08.09.2019

Liturgie

  • Votum + zegengroet
  • Psalm 135:1,2,3,4
  • Gebed
  • Psalm 135:5,6,7,8
  • Lezen
    • Jesaja 1:1-20
    • 1 Korinthe 11:17-34
  • Psalm 135:9,10
  • Tekst
    • Zondag 35
  • Bediening van het Woord
  • Psalm 138:1,2
  • ApGelBel
  • Psalm 138:3,4
  • Gebed
  • Dienst der offeranden
  • Psalm 135:11,12
  • Zegen

Preek

Gemeente van onze Heere, Jezus Christus, 

Kinderen, wie van jullie kan dit: je ogen in je oren stoppen?  

… 

Dat kan niemand. 

Het was Luther. Luther die zei zoiets als: ‘als je wilt geloven, dan moet je je ogen in je oren stoppen’. Dan moet je niet met kijken bezig gaan, maar dan moet je luisteren.  

En dat is nou precies ZONDAG 35, je ogen in je oren stoppen. En daarover wil ik u het Woord van de HEERE bedienen onder het thema: 

De HEERE eist / De HEERE beveelt: vereer en dien Mij alleen zó, als IK wil! Daarom, let op:
1) oog
2) oor
3) hart

1) Met je ogen – als je niet blind bent, dan kun je met je ogen zien en kijken. En dat  
    was het hele Oude Testament door aan de hand. Het volk van de HEERE bleef maar kijken. Naar beelden, om die te vereren.  

Abraham, dat staat in Jozua 24, Abraham deed het al. Rachel had beeldjes, weet je wel, toen ze erop ging zitten. Haar vader was ze aan het zoeken, vader Laban. Genesis 31. Israël in Egypte. Overal om hen heen. Die Egyptenaren die hadden ze bij soorten en bij maten. Israël in de woestijn, die vereerden ze, Amos 5. Israël in Kanaän. De stiertjes in het Noordelijk rijk in Dan en Bethel. Baäls en Astartes en nog veel meer. Het – houdt – maar – niet – op.  

En waarom dan niet? Waarom was dat nou zo heel aantrekkelijk om dat te doen?  

Omdat je, wanneer je een beeld maakt, -kun je zelf doen-, of wanneer je misschien een beeld op de markt koopt, dan kun jij, denk je, dat beeld laten doen wat jij graag wilt. Nou, wat is er mooier dan dat. Als dat beeld, en dan denk je daarover door, als de god van dat beeld, als jij die kunt laten doen wat jij graag wilt, nou, loopt als een tierelier!  

Dan vereer je dat beeld en dan zeg je: ‘god, -is dan een afgod-, god, wilt u er voor zorgen dat ik een goede oogst heb? Nou ja, dan moet dat beeld dat doen, want jij hebt het gediend en vereerd. Kijk, dat zat er achter, dat jij kon gaan bepalen van hoe en wat. Jij hebt het over dat beeld te zeggen. 

Ja, en jij moet het dan verzorgen. Want dat beeld zelf kan niks. Denk maar aan PSALM 115 en wat we net gezongen hebben in Psalm 135. Hoort niks, ziet niks, loopt niks, en vooral spreekt niks.  

En van tevoren al, voordat Israël in Kanaän kwam, had de HEERE het al zo duidelijk gezegd! Deuteronomium 4: geen beelden. Want toen ik op de Sinaï jullie persoonlijk aansprak, want dat moet je ook even goed in de gaten houden, bij elk woord van de Tien zegt de HEERE de dingen heel persoonlijk: jij en u.  

Jij en u moeten geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Jij en mogen geen beelden maken, en dat gaat bij al die Tien Woorden door. Dat is telkens: tweede persoon enkelvoud.  

En of dat op school nog geleerd wordt, ik heb er geen idee meer van, maar anders zijn er wel vaders en moeders of opa’s of oma’s of andere gemeenteleden, die kunnen dat wel duidelijk maken: tweede persoon enkelvoud. Elk Woord.   

De HEERE heeft het zo duidelijk gezegd: geen beelden! Jullie hebben toen bij de Sinaï immers geen gestalte gezien. Nee, ze hoorden de stem van de HEERE, maar het was daar donder en bliksem en er kwamen rookwolken, denk dan maar aan die enorme vulkaanuitbarstingen: dan knalt de rook er uit. Nou, zo was dat daar op de Sinaï. De berg beefde immers ook.  

En Israël, achter mekaar gaat het door. En tenslotte de ballingschap. Als straf mee op de overtreding van dít Woord van de HEERE.  

Dan is het heel bijzonder dat ná die ballingschap dat hele beelden-gebeuren voorbij is. Vanaf de ballingschap, als ze teruggekomen zijn, moet Israël niks meer van beelden hebben. Als dan in die tijd voor de Makkabeeën met die Antiochus Epifanes, als die dan een beeld in de tempel neerzet, nou dat is inderdaad ‘de gruwel der verwoesting.’ Want dan zijn de gelovigen in Israël ook werkelijk ontzettend boos en kwaad en woest dat dit gebeurt. Want beelden, nee!  

En dan zou je zeggen: da’s mooi en dat is ook mooi! En misschien denk je dan van: nou, dan kunnen we dit tweede gebod nu ook wel doorstrepen en wegdoen. Want het probleem is immers opgelost.  

Maar dat is helaas niet zo. God laat nog altijd deze eis horen.  

Kijk, en er is hier niemand, denk ik, die op zijn schoorsteenmantel een afgodsbeeld heeft staan. En die één keer in de week tegen het hele gezin zegt van: ‘kom op jongens, ’t is tijd, wij moeten even dat beeldje wat gaan vereren’. Kaarsje branden of een stokje wierook d’r bij of nou, misschien nog wel andere toestanden.  

Er is hier zelfs, denk ik, niemand die een afgodsbeeldje helemaal achter in de tuin heeft staan in dat schuurtje, waar verder niemand het ziet. Nee, dat is helemaal niet aan de orde. Niemand gaat een afgodsbeeld vragen om hulp en om voorspoed en om alle goede dingen.  

Nee, wij doen dat niet. 

Maar vergeet niet, er zijn echt nog mensen die dat wél doen. Ook in ons eigen land.  

Mensen die Boeddhabeelden vereren, mensen die yin en yang hebben en daar zich heel druk om maken. En denk aan veel Chinese medelanders die in hun Chinese tempels daar nog steeds mee bezig zijn.  

Alleen, ‘dat zijn andere mensen’.  

Dus het zou haast nog zo kunnen zijn, dat wij hier tegen mekaar zeggen van: ‘nou, we kunnen wel aan de kerkenraad voorstellen: het tweede gebod dat kan er wel uit. Want wij doen daar niet meer aan’.  

Vóórdat we naar de kerkenraad gaan, nog even verder denken. Want wat voor óns belangrijk is, dat heeft Calvijn heel mooi geformuleerd. Dat is dit: het verstand van de mens dat is bij wijze van spreken ‘een werkplaats, een fabriek waarin voortdurend afgodsbeelden gemaakt worden’.  

In ons denken gaat dat heel makkelijk. Die beelden, die kan niemand zien. Maar je kunt ze zomaar in je hoofd, in je verstand, in je denken hebben.  

Kijk, wij zijn mensen – en als er iets gezegd wordt, dan stellen wij ons daar altijd iets bij voor. Dat kan ook niet anders. Wij maken bij heel veel dingen ons een beeld.  

Dat gaan we niet meteen vereren. Zeker niet. Maar wij maken ons bij heel veel dingen een beeld.  

Als er in de Bijbel gesproken wordt over een engel en je vraagt aan catechisanten naar die engel, hoeveel zijn er dan niet die zeggen: ‘ja, dat is een mens met, ja, dat is niet een echte mens, want het is een engel, maar het lijkt op een mens met vleugels. 

Ja, maar dan heb je daar al een beeld van gemaakt, dat helemaal niet hoeft te kloppen. Want hoe vaak een engel in de Bijbel niet voorkomt zónder vleugels. Zeker, serafs: vleugels; cherubs: vleugels, correct!  

Maar wanneer Gabriël bij Maria komt, dan is daar niet iemand met vleugels, maar dan is er iemand in een menselijke gedaante die haar aanspreekt. Dus, dan gaat het over een engel zonder vleugels.  

Ik noem een ander voorbeeld, en dat is ook een Bijbels voorbeeld. In Daniël 7:9 en verder, daar wordt gesproken over ‘de Oude van dagen’. Een heel bijzonder gedeelte. De HEERE, de Oude van dagen, en de Zoon des mensen, daar gaat het ook over.  

Dan noem ik even die Oude van dagen. Op grond daarvan is het echt gebeurd, dat de HEERE als een soort Sinterklaas getekend wordt: lang grijs haar, lange witte baard. En dan maak je je heel sterk een beeld van de HEERE. Want bij Sinterklaas denk je aan iemand die altijd aardig is, altijd vriendelijk. Hij doet wel eens een beetje boos, maar dat meent hij dan niet, en je krijgt een aai over de bol en je krijgt altijd een cadeautje. En dan gaan mensen op de loop met dit: ‘de Oude van dagen’.  

Maar wie de Bijbel leest, die zegt: ‘de Oude van dagen’, inderdaad, een titel van de HEERE, de Eeuwige. Oud van dagen, dat is zodat wij denken aan heel oud. En dan mag je doordenken, eeuwig, Hij Die het verdient om alle eer te krijgen. Hij die ook alleen maar met eerbied benaderd kan worden. Want in onze cultuur is iemand die oud is misschien wel iemand die heeft afgedaan. Ja, die kan niks meer en die zit daar ergens in een verzorgingshuis. Ja, daar heb je allemaal niks meer aan, aan zo’n oud mens.  

Schandalig! De Bijbel praat heel anders over ouderdom. De Bijbel heeft het over: de ouderdom met eerbiedwaardigheid en wijsheid. En in het stukje in Daniël gaat het ook over Koninklijk. Hij is een verheven Majesteit. Hij zit er op een troon en Hij spreekt recht.  

Dus als je de woorden ‘Oude van dagen’ hoort, dan is dat zo indrukwekkend, zo ontzagwekkend. En dan moet je heel ver weggooien, dat van Sinterklaas en een lievige oude man.  

Beelden, nee, wij maken geen beeldjes en die hebben we niet. Maar je kunt met denkbeelden ook helemaal de mist ingaan. En dat is bij ons het gevaar. Het overtreden van dit tweede Woord, dat wij de HEERE zo denken, als wij hem graag willen hebben. 

Hoe wordt er tegenwoordig heel veel gesproken over de HEERE? Liefde, liefde, liefde. En hoor je dan wel eens over zijn toorn?  

En zeker liefde, hoe geweldig belangrijk! Maar dat is niet zonder die toorn. Barmhartig, barmhartig, genadig, genadig, zeker, maar ook rechtvaardig.  

En als je je een beeld maakt, dan pas je dat aan, zoals je het zelf graag wilt hebben.  

De HEERE, dat is Iemand Die altijd voor mij zorgt. Dat is 100% waar. Maar je kunt dat zo gaan invullen dat de HEERE dan moet doen, dat jij een plezierig leven mag leiden. Niet te veel moeite, niet teveel ziekte, geen ellende. Nee, Hij zorgt zo fijn voor ons.  

Nou, Hij zorgt niet fijn voor ons. Hij zorgt zeker voor ons. Maar wel op Zijn Goddelijke manier, Zijn Goddelijke wijsheid. En dat kan betekenen dat iemand een leven lang lichamelijke of geestelijke moeite heeft. En toch zorgt Hij. En die zorg gaat zover dat uiteindelijk ieder van Zijn kinderen die op Hem vertrouwt ook werkelijk bij Hem zal zijn, tot in eeuwigheid.  

En er worden zelfs beelden van God gemaakt, alsof God zwak is. Dat zult u ongetwijfeld in uw omgeving zomaar kunnen tegenkomen. De komende dagen gaat het over die Bahama’s. Nou, als God nou echt almachtig is dan had Hij er toch wel voor kunnen zorgen, dat die storm niet over die Bahama’s heen ging. 

En dan bepalen wij dus wie God zal moeten zijn. Een denkbeeld. 

Dus, toch maar niet naar de kerkenraad om te vragen of het tweede Woord eruit moet. Want het is nog helemaal van toepassing. Wij mogen en wij moeten heel goed weten wie de HEERE wél is, en hoe Híj wil dat we Hem vereren en dienen.  

2) Dat is het tweede punt. Oog, nee! Oor, ja! Het volk van de HEERE heeft bij de  
    Sinaï geen gestalte gezien. Maar ze hebben de stem van de HEERE gehoord! Exodus 19. Deuteronomium 4. Dat is zo overweldigend geweest. Het staat er ook: dat hele volk dat staat daar te shaken! Dat is helemaal in feite angst en ontzag en onder de indruk. 

Ze zeggen ook: alstUblieft laat het niet zo doorgaan. Laten Uw woorden maar via Mozes tot ons komen. Want zoals het nou gaat, dat kunnen we gewoon niet aan. Dat is ons té heftig. Ja, want Zijn Woord is altijd het Góddelijke Woord.  

En ik heb een paar jaar geleden geleerd, en dat merkt u ook wel, als we gaan lezen in de kerk, dat ik dan vaak een zinnetje daar vooraf zeg: ‘laten we met eerbied en ontzag luisteren naar het Woord van de HEERE’. Vroeger zei ik dat er nooit bij. Maar ik vind dat toch, dat je nadruk mag leggen: besef Wie het is Die op dit moment tot jou Zich richt.  

Eerbied en ontzag. Woord van God! Woord dat wij nooit en te nimmer in onze grip hebben. En dat wij nooit en te nimmer helemaal beheersen, zodat we kunnen zeggen, nou ken ik de Bijbel en ik kan precies zeggen hoe het zit. Geen sprake van. Op geen enkel punt kunnen wij precies zeggen. hoe het zit. Het is dat Goddelijke Woord.  

Neem maar de schepping. Wij geloven de schepping. Dat de HEERE alles gemaakt heeft in die zes dagen. Maar hoe dat precies gegaan is, we hebben er geen flauw benul van. Daar is God veel te groot voor. 

De verlossing net zo. Wij geloven, als het goed is, en als u niet gelooft moet u gaan geloven, maar ik zeg het even in zijn algemeenheid, wij gelóven dat God Zijn eigen Zoon gestuurd heeft om Zijn volk te verlossen. Maar dat is zo wonderlijk, dat heb je nooit in de grip en daar kun je je leven lang over doordenken.  

Toen mijn opoe ongeveer 85, 86 jaar oud was, toen kwam ik een keer in Arendshorst en toen zat ze aan tafel. Ze was toe aan Romeinen. Ik zeg: ‘dat vind ik wel moeilijk opoe’. Toen zei ze: ‘m’n jonkje,  als je wat ouder wordt, dan komt er misschien toch nog wel wat bij’. Ze zei niet: ‘als je wat ouder wordt, dan is het geen probleem meer, dan heb je dat wel door allemaal’. Nee, het blijft dat voor een deel voor ons niet te vatten Woord van God.  

Dat betekent niet dat het niet duidelijk is. Dat zeg ik niet. Zéker is het duidelijk. Maar het is niet voor ons te bevatten aan alle kanten. Als het gaat om de vergeving, als het gaat om de kerk, als het gaat om de opstanding, wie snapt nou iets van de opstanding?  

Maar we zeggen tegen mekaar, straks ook bij de belijdenis, ‘op de derde dag opgestaan uit de doden’. In Indonesië zeggen ze dan na elk artikel daar achteraan: ‘amen’. Ja, precies, zo is het! Maar niet ’o ja, die opstanding dat is voor mij appeltje – eitje’. 

Het bestaat niet, Góds Woord. Waarbij het ook nog zo is dat het Woord van God altijd effectief is. Het werkt altijd iets uit. Wie het aanvaardt, hoe weinig die er misschien maar van begrijpt, maar wie het aanvaardt en er ‘amen’ en ‘ja’ op zegt, die krijgt het leven. Maar wie het blijft afwijzen, wie de schouders ophaalt en zegt: ‘man wat kun je er mee., heb je niks aan, klopt helemaal niet, het spoort niet …’ Wie het blíjft afwijzen, die zal eindigen in de hel.  

Dat is de diepe ernst van als er een Bijbel op tafel ligt. En als je hier in de kerk zit.  

Elke keer als die Bijbel opengaat, is het die HEERE Zelf Die je aanspreekt.  

Als Hij je een geschiedenis laat horen: Genesis, Exodus, 1 en 2 Koningen, nou je weet het wel, Handelingen, als Hij je een geschiedenis laat horen, dan mag je Hem gaan eren, om wat Hij in die geschiedenis allemaal deed.  

Als Hij je een lijst met namen laat horen, een geslachtsregister, ja dat is voor heel veel mensen toch …, ja, dan zijn erbij die zeggen: ‘nou, sla maar over, want al die namen, ik kom er in om, en ik kan er helemaal niks mee’. Het is toch goed om een geslachtsregister gewoon te lezen. Al ken je er niemand van en al denk je: wat moet er mee? Ga in elk geval als je dat gelezen hebt, de HEERE loven om Zijn trouw door die geslachten heen.  

En denk dan bijvoorbeeld bij zo’n lijst met namen aan je doop. Tóen die besnijdenis, vader, zoon, kleinzoon, achterkleinzoon, enzovoort, enzovoort, enzovoort. Nu de doop. En met een profetie, met een gelijkenis, met alles maakt de HEERE ons duidelijk hoe Hij wil dat wij Hem dienen. Artikel 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.  

En als Hij het tweede Woord spreekt, waar we het vanmiddag over hebben, dan betekent dat: ‘Ik, jouw Redder, uw Redder’. Vergeet nooit en te nimmer: dat u die Woorden Één tot en met Tien losmaakt van de inleiding, dat mag u nooit doen!  

‘Ik ben de HEERE uw God, die u uit het diensthuis, uit Egypte geleid heb’. Dat is het begin. Ik ben uw Redder. Kijk en dan komt: daarom zus en daarom zo en daarom dit en daarom dat. En dan komt er straks ook nog de tabernakel bij. Omdat het immers niet een zaak is van dat de HEERE tegen Israël zegt: ‘nou, Ik heb jullie uit Egypte geleid en het valt Mij allemaal wat tegen, want jullie beginnen meteen al te mopperen. Want er was geen water, Mara, Massa, Meriba, Rafidim. ‘t Is allemaal gemeier en gemekker. En ze gaan tegen de HEERE in. Dan zegt de HEERE bij de Sinaï niet: ‘Ik heb hier tien geboden en eh, ga d’r maar mee aan de gang. Ga maar eens doen wat Ik zeg. En als dat genoeg is, dat Ik zeg van: ‘nou, dat lijkt er wel een beetje op,  dán ga Ik met jullie verder. Dán mogen jullie Mijn volk zijn’.  

Nee, het is precies andersom. De HEERE bevrijdt zijn volk. Exodus 19. Koninklijk priesterschap komt er in naar voren. Jullie mogen met Mij samen. En Ik geef jullie ook nog een serie goede geboden, dan weten jullie ook, hoe Ik het wil hebben, samen op met jullie. 

Dat zijn de Tien Woorden. Dat is evangelie en wet. En dat tweede Woord is, dat de HEERE zegt: ‘zo wil ik vereerd worden en gediend’. En dat wordt onder andere nog verder uitgelegd in het 3e, 4e, 5e, 6e tot en met 10de Woord.  

Maar als je er nou over nadenkt. Als de HEERE zegt: ‘vereer mij zó, als IK wil’. Wie kan dat dan? Dan is het voor ons allemaal: ‘ja, de HEERE Die beveelt dat wel, maar dat lukt ons nooit’. 

En daarom, net zo goed als je de Tien Woorden niet mag losmaken van die inleiding, mag je de Tien Woorden ook nóóit losmaken van de Heere Christus en de Heilige Geest. Dat is zo’n machtige greep van de Catechismus, dat zij in Vraag en Antwoord 115 aan de orde gesteld hebben: ‘waarom worden die Woorden nou zo scherp gepredikt?’. Wat heeft dat nou voor zin, dat er tegen de gemeente gezegd wordt: ‘en jullie móeten de HEERE vereren en dienen, zó als HIJ dat wil’. U kunt allemaal weglopen en zeggen: ‘ja, dat kunnen we toch niet’.  

En dan is daar de uitleg bij, en die geldt dus elk Woord, dat is dat wij dan door die scherpe prediking naar de Heere Christus geduwd worden om zo te zeggen. Dat wij Zijn genade zoeken. Vergeving aan Hem vragen. En dat wij vragen dat Zijn gehoorzaamheid op ónze naam wordt overgeschreven.  

En ik word er heel hard naar toe geduwd om te smeken om het werk van de Heilige Geest. Ik kan van mijzelf niet gehoorzaam zijn! Daar liep de apostel Paulus ook zo duidelijk tegenaan, als hij Romeinen 7 schrijft. Hij wil het wel, maar hij doet het niet.  

Ik kan van mezelf niet mijn ogen in mijn oren stoppen. Ik kan niet kijken met mijn oren, van mijzelf. Maar de Heilige Geest, Die wil in mij werken en Die wil mij zover brengen dat het inderdaad altijd weer is: ‘oortjes gespitst’.  

En denkt u dan broeders en zusters, oud en jong, bij dit tweede Woord ook maar aan die speciale manier van eren en dienen. De eredienst. Voor de eredienst staan in het Nieuwe Testament, -want we hebben niet meer tempel en tabernakel-, voor de eredienst staan in het Nieuwe Testament niet een lijst met een heleboel voorschriften: zo moet het precies, en zo wil Ik het hebben, en zo zal het gebeuren, en dan klopt het pas. 

Nee, duidelijk is het principe. In de eredienst brengt de Heere Christus Zijn gemeente bij elkaar, zondag aan zondag. Om Hem te eren en te dienen. Hoe eert u Hem bijvoorbeeld met uw oren? En sóms met uw ogen? Als het dopen is en avondmaal. Dan ook met de ogen. Maar anders is het altijd ‘oor-werk’, dat is Hem eren. 

Dus niet alleen maar dat je goed meedoet met zingen. Ja, wij zingen God ter eer. Inderdaad, klopt allemaal. Maar óók door te luisteren. En met alles hier, hoe moeilijk dat soms ook is, want hoe eer je de HEERE met de collecte, dat heeft te maken met hoe je thuis over de collecte doordacht. En misschien gebeurt het wel helemaal niet.  

Collecte – dat is voor ons altijd een probleem. Maar goed, dat is een andere zaak. 

Juist die eredienst. Eerbied en ontzag. Want onze God is een verterend vuur. Exodus en Hebreeën 12. En eerbied, broeders en zusters, dat is dus niet van: ‘we hebben iets en het moet altijd zo blijven als het nu is’. Nee, dat is niet waar. Dan maak je van een liturgie een klein afgodsbeeldje. ‘Dat is het! Zoals het nu is! En dat is perfect en volmaakt’.  

Ik noem één ding. Je mag over eerbied heel goed doordenken, bijvoorbeeld over de plek van de Tien Woorden in de eredienst. Die mag je aan het begin doen. Om je te schamen. Je hebt de Tien Woorden gehoord, en in het gebed daarna wordt schuld beleden en vergeving en vernieuwing gevraagd. Uitstekend! 

Of de Tien Woorden ná de bediening van het Woord. Met het oog hierop: ‘we hebben nu het Woord gehoord en we weten nu dat God in dankbaarheid wil worden gediend, en wij luisteren naar Zijn Tien Woorden’. Ja, zo kan het ook.  

En dan ben ik geen revolutionair. En ik dring dat niet op. Maar ik ben iemand die ook iets van Calvijn gehoord heeft. En Calvijn deed dat bijvoorbeeld zo. Dus al van heel lang geleden kun je die Tien Woorden ook op een andere plek hebben.  

Ik ga helemaal niet drammen op zo’n punt. Laat dat heel duidelijk zijn. Het gaat mij erom dat u in een leerdienst over dat Tweede Woord ook daarover hoort: hoe je kunt nadenken over liturgie. Liturgie is geen rotsblok. Maar dat is iets waar je als gemeente mee bezig mag zijn.  

Denk ook, broeders en zusters, dat is een ander punt, denk ook aan uw bidden. Dat is dan los van de publieke eredienst, maar dat is de huiselijke eredienst of de persoonlijke eredienst. Wat is bidden verschrikkelijk moeilijk, vooral als je het vaker moet doen.  

Hoe makkelijk zeggen wij dan niet elke keer dezelfde woorden. Dat hoeft niet verkeerd te zijn. Want je kunt elke keer dezelfde woorden vol eerbied en ontzag tegen de HEERE zeggen. Maar de HEERE geeft u wel de PSALMEN. En je kunt bidden aan de hand van de PSALMEN. 

Ik heb vanmiddag het eerste gebed gebeden, dat kunt u thuis nog gaan nakijken, aan de hand van PSALM 115. Wat daarin aan de orde kwam, dat heb ik geprobeerd in dat gebed ook mee te nemen.  

Als je PSALMEN leest, dan staan er woorden in die je kunt gebruiken. Er staan zinnen in die je in je eigen gebed kunt overnemen. En soms kun je zelfs bidden met een hele PSALM. Dan bid je met de ogen open. Meestal zegt vader of moeder: ‘ogen dicht!’. Precies, goed zo, eerbiedig ogen dicht. 

Soms kan vader of moeder zeggen: ik bid nu met de ogen open. Ik heb de Bijbel voor mij liggen en aan de hand van PSALM zoveel bid ik mijn gebed. Dan merk je ook dat er nog veel meer is dan alleen maar die zinnen die we altíjd zeggen.  

En je kunt ook nog doordenken over de dienst van het Woord. Hoe bijzonder is het, dat een zondig gebrekkig mens spreekt en dat toch de Heilige Geest kracht kan geven aan zijn woorden. En dan valt dus ook onder dit punt het tweede gebod. Bidt vóór de zondag. Dat kun je elke dag doen, maar in elk geval zondagsmorgens. Om het werk van God de Heilige Geest in jezelf, in degene die voorgaat, in je naaste, in de gemeente als geheel, en in de mensen die er misschien toevallig een keer zijn.  

Want dé manier om naar de kerk te gaan, dat is een Geestelijke manier met een hoofdletter G. Dat is: ‘werk in mij het verlangen, o God, dat ik er écht belang bij heb om U te gaan eren en te gaan dienen. Geeft U mij blijdschap, omdat ik U, drie-enig God, in Uw grootheid, Uw genade, ook in Uw strengheid mag leren kennen’.  

3) Nu kom ik bij het laatste, het derde: de HEERE eist: vereer MIJ alleen, zó als IK 
    wil, dus het hart en alles wat daar verder mee te maken heeft. Want denk, en daarvoor waren die Schriftlezingen net, denk maar even aan Jesaja 1. Die mensen waren druk. Misschien wel drie keer in de week, met de turbo erop naar de tempel toe. Offers brengen. En ze deden het precies, zoals de HEERE het voorgeschreven had: hand op de kop van het dier; priester erbij; slachten. Het ging perfect! 

En de HEERE zei: ‘het is voor Mij volstrekt waardeloos! Ik moet hier niets van hebben. Want, zo gauw jullie buiten de tempel zijn, trek je je van Mij niks meer aan. Als je de HEERE niet met je hárt, van hárte eert en dient, dan zal de HEERE je ervoor straffen. Tenzij je je bekeert. Daar was Jesaja op gericht, op die bekering. Hij is immers de God van het verbond van de genáde, Die zegt: ‘Ik geef Mij hélemaal en Ik geef álles aan jou. Ik wil jouw God zijn … Ik wil dat jij er helemaal voor Míj bent’.  

Je hart, als het hart vol van Mij is. Ja, wees welkom in Mijn tempel! Wees welkom in Mijn gemeente!  

Maar u merkt: wat komt het er geweldig op aan. Hoe zit het met ons hart? Wie heeft ons hart, wie heeft uw en jouw hart?  

En dan de tweede van 1 Korinthe 11. Ze gingen daar ook naar de samenkomst van de gemeente. Maar het was ook, zouden wij zeggen, een puinhoop. Het was geen gemeente, maar het was soort bij soort, rijk bij rijk, arm bij arm. 

Dat was niet echt ‘verbonden in Christus’. En via de Heere Christus ook echt verbonden aan elkaar. Nee, de een die zat te bunkeren en die was helemaal zat, die had het echt goed. En de ander die zat te kijken, en zijn maag die bleef maar knorren want hij hield honger. En als dat achter de rug was, dan kwam het avondmaal en zeiden ze: de gemeente, het lichaam van de Heere, Jezus Christus.  

En dan zegt Paulus: ‘moet ik je dan prijzen? Absoluut niet!’ Ze moeten bedenken dat door die vreselijke kruisdood van Christus de gemeente als gehéél Zijn eigendom geworden is. Ze moeten sámen-op gemeente zijn. En dat komt aan het einde ook, dat is de opdracht: ‘ga jezelf beproeven en zo samen brood eten en uit die ene beker drinken’. Met het hart voor de HEERE, dus de HEERE eist het oog! Het verstand. Nee, geen denkbeelden. Het oor, ja! Misschien heb ik het hier wel eens gezegd: ‘olifantenoren’, zo groot als het maar kan. Dus, vereer en dien Mij zo, dankzij Christus en de Heilige Geest, met héél je hart.  

AMEN