Preek Johannes 20:11-18 – Pasen

Preek Johannes 20:11-18 – Pasen
Door Ds. HG Gunnink, gehouden te  Assen / Emmen, 12.04.2020

Liturgie

  • Votum + vrede-groet
  • Gezang 30:4,5
  • ApGelBel
  • Gezang 2:4
  • Gebed
  • Psalm 40:4.7
  • Lezen
    • Johannes 20:1-10
  • Tekst
    • Johannes 20:11-18
  • Bediening van het Woord
  • Gezang 20:1,2
  • Gebed
  • Psalm 34:7,8
  • Zegen

Preek

Gemeente van onze Heere, Jezus Christus, hier, overal, luisteraars,  

Maria Magdalena. Dat is Maria uit de plaats Magdala of Migdal. Een bijzondere vrouw. De Heere Jezus heeft haar gered uit de macht van zeven duivelen! En nu geeft ze zo verschrikkelijk veel om Hem, haar Redder. Niks is er mooier dan er voor Hem te zijn. Om Hem te dienen.  

En daar is ze mee bezig geweest, vanaf haar redding. En daar is ze mee doorgegaan. Tot het eind. Want daar staat ze, bij het kruis. En ze ziet Hem sterven,. En ze is bij Zijn begrafenis. En ze wil nóg zorgen voor Zijn lichaam.  

Maar wat ziet ze, als ze ’s morgens in het donker bij het graf komt? Dat is misschien voor de kinderen even lastig, want die zijn vast wel eens op een begraafplaats geweest. En het graf van de Heere Jezus dat is anders dan zoals bij ons een graf is. Misschien heeft juf of meester dat ook wel getekend op het bord.  

Als wij iemand moeten gaan begraven, dan graven we eerst een gat in de grond. En dan zakt de kist in dat gat. En daarna wordt het graf weer dichtgegooid met aarde.  

Zo was het graf van de Heere Jezus niet. Dat was een graf van een rijk iemand. Dat was een graf, uitgehakt uit de rots. Je hakte dan net zo lang door tot er een soort kamer was. Niet al te groot, een kamer-tje. En in dat kamertje ook een soort bank en op die bank werd dan het lichaam gelegd van iemand die gestorven was.  

Wat ziet Maria Magdalena?  

De steen is weg voor dat rotsgraf! Dan zal het lichaam van Jezus ook wel weg zijn.  

Waar is Zijn lichaam nu?  

Ik bedien u vanmiddag het Woord van de HEERE onder het thema:  

De Meester, de Leraar gaat verder met zijn onderwijs aan Maria,
dat onderwijs is

1) nodig
2) krachtig
3) prachtig

1) Petrus en Johannes, die zijn weer weg. Naar huis. Maar Maria blijft bij dat graf,  
    intens verdrietig. De tranen blíjven stromen. Ja, heel hard staat ze daar te huilen. Zijn lichaam is weg! Verschrikkelijk! Ze huilt en ze huilt. Ze is helemaal kapot. 

En op een bepaald moment, al huilend, bukt ze zich om door die lage deur van die grafkamer naar binnen te kijken.  

En, wat is dat? Door haar tranen heen ziet ze twee engelen. Die twee engelen zitten daar op die bank, waar het lichaam van de Heere Jezus had gelegen. Ze zitten daar in alle rust. Want het is immers volbracht op die Goede Vrijdag? En op deze zondag heeft Hij de definitieve overwinning behaald. De dood is overwonnen!  

Engelen. Boodschappers van God. Gestuurd om geweldige dingen bekend te maken. Denk maar even terug aan die velden van Efratha: ‘heden is u geboren …’ En bij het graf: ‘Hij lééft!’ 

Maar Maria is radeloos. En aan haar stellen die engelen een vraag. ‘Vrouw …’ Dat is geen lelijk woord, maar je mag ook zeggen: mevrouw. ‘Mevrouw, waarom huilt u?’  

Daar zit ook in: ‘dat hoeft u toch niet te doen? U ziet ons hier toch in alle rust zitten? Wij zijn toch niet in paniek? Het is toch goed?’  

Maar Maria is niet in staat om ook maar iets positief op te pakken. Bij haar is er alleen maar dat ene: ‘Hij, mijn Redder, Híj is gestorven’. En dan niet zomaar gestorven, of met een ongeluk omgekomen. Nee, Hij is gestorven aan dat vreselijke vloek-hout. En dan is het toch helemaal voorbij? Gods toorn, dat betekent toch het einde?  

En dan is er alleen maar over, een lichaam zonder leven. En dan wordt het toch nooit meer wat? ‘Nee, maar wat ik voor dat lichaam nog kan doen, ja dat wil ik dan nog.’ 

Maar, leven? Dat komt bij Maria niet binnen. Kruis, vloekhout, toorn. En daarom gaat ze ook eigenlijk niet op die vraag van de engelen in, maar ze reageert met: ‘ze hebben mijn Heere weggehaald’.  

Daar klinkt diep respect in door. ‘Mijn Heere’. Want sinds Hij haar heeft bevrijd uit die macht van de duivelen is zij toch helemaal van Hem?! 

Kent u, broeders en zusters, die lijn? Gered – en dan helemaal voor uw Redder zijn? 

En Hem hebben ze weggehaald. ‘Waar is Hij? Ik weet het niet!’ Het heeft haar helemaal te pakken, want ze wil nog zó graag iets doen. Zijn lichaam verder verzorgen, balsemen, zalven, dat kon niet, toen daar op die late vrijdag, de Goede Vrijdag, want het was bijna sabbat.  

Dus nú. Maar nu kan ze niks! En ze huilt erbarmelijk verder. Ze is zo de kluts kwijt, dat zelfs twee speciaal door God gestuurde boodschappers naar haar toe, haar geen streep verder helpen.  

En zonder ook maar op reactie van die engelen te wachten, na wat ze gezegd heeft, draait ze zich om. En – Wie staat daar? 

Jezus! Hij! 

Het is voor ons die dit Woord van de HEERE horen, het is alsof Maria als het ware in de hemel is. Engelen aan de ene kant, Jezus aan de andere kant, zij tussen hen in. Maar Maria ziet niks. Ogen vol tranen. Hart vol triestheid. Het hoofd vol met: alles, alles is voorbij. Radeloos, redeloos.  

Hoort u, broeders en zusters, nog verder onderwijs is nodig.  

2) Dan het tweede punt. De Meester, de Leraar gaat verder met Zijn onderwijs  
    aan Maria, dat onderwijs is krachtig. Maria is volstrekt van de kaart. Alleen één ding, broeders en zusters, ga nou niet vanuit de hoogte commentaar leveren. Van ‘ach, ach, ach, ze had het toch kunnen weten. Dat had de Heere Jezus van tevoren toch gezegd: ‘Ik moet lijden en sterven. Maar op de derde dag zal ik opstaan.’ Als ze nou beter nagedacht had en beter had onthouden … 

Ga niet uit de hoogte commentaar leveren. Zij had haar Heere lief! En zij had niet, zoals wij wel, die complete Bijbel. En dat Woord van God, in zijn totaliteit, dat maakt alles anders.  

Eerst krachtig onderwijs. Met weer diezelfde vraag als van de engelen: ‘Mevrouw waarom huilt u?’ En dan de tweede vraag daar achteraan, om haar krachtig verder te helpen: ‘Wie zoekt u?’  

Hoor je? ‘Wie?’  De Heere Jezus zegt niet: ‘wat is uw probleem’, of zoiets. Maar: ‘Wie?’ Je zoekt iemand die leeft.  

Ach, Maria zit zo verschrikkelijk vast.  

Kijk, in een tuin werkt een tuinman, of een hovenier. Zou die dan misschien?? Hoort u, hoe wonderlijk dat allemaal in dat hoofd van Maria is. Want wat is dat nou voor een vraag? Wat heeft nou een hovenier te zoeken in het rotsgraf van iemand? En wat moet hij dan met een overleden persoon? En dan, dat laatste: ‘dan zal ik, Maria, hem wel weghalen’. Ja, net of ze dat kan, in haar eentje.  

De eerste en de tweede vraag van de Heere Jezus, ze zijn bedoeld om Maria verder te brengen. Maar als dan zelfs die twee vragen níet werken, dan komt Jezus met onderwijs dat nóg krachtiger is, zeg maar met een krachtsexplosie!  

De Goede Herder kent elk schaap bij zijn of haar naam: ‘Maria!’.  

Het was een grote chaos in haar hoofd. Maar nu, één woord is genoeg: ‘Maria’. Ja, Hij had haar bij haar naam geroepen. Ze was van Hem! Hij roept haar wéér bij haar naam. Hij, met Zijn liefde en genade. Hij is het Die in één keer door alle warrigheid en chaos heen breekt. Hij Die in één seconde álles anders maakt. Want nu keert zij zich om, ook zo prachtig geformuleerd, want daar zit meteen in: nu bekeert zij zich, nu keert ze haar denken om.  

Hij maakt haar van ongelovig gelovig. Hij brengt haar tot het belijden van haar geloof in de Levende: ‘Rabboeni!’ Dat is uit het diepst van haar hart.  

En daarom gebruikt ze haar moedertaal, het Aramees. Dat zullen mensen hier in de buurt hier ook nog wel kennen. Als het echt, echt op emotie aankomt, als er echt iets is, ja dan komt, dan komt dat dialect boven, en dan reageer je in het dialect. 

Dat deed Maria ook, ‘Rabboeni’. 

Ja, nu zou je kunnen zeggen: ze is inderdaad als het ware in de hemel. Door Zijn kráchtig onderwijs. ‘Meester. Leraar!’. Hij die haar onderwees bij haar bevrijding uit de macht van de duivel, toen Hij zei: ‘Ik ben het, volg Mij!’ Hij, Die haar onderwees zodat ze zich helemaal gaf om Hem te dienen. Haar Redder. Verlost tót dienst.  

Dat laat ze nu horen: ‘Meester, Leraar!’. Dat is: ‘ik ben Uw leerling en laat mij altijd Uw leerling blijven. Blijf mij onderwijzen. Blijf komen met Uw Woord, opdat ik U altijd zal belijden als mijn hoogste Profeet en Leraar. U Die woorden van leven, van eeuwig leven hebt.’  

Krachtig onderwijs, maar het gaat nog verder. Want, zegt de Heere Jezus dan: ‘Maria, houdt Mij niet vast.’ Dat is in de eerste plaats niet nodig, want Ik zal Mijn leerlingen nog vaker ontmoeten voor Ik naar de hemel ga. Maar dat is vooral: ‘begin te beseffen dat alles na sterven en opstaan anders geworden is’.  

Opstanding dat betekent niet: ‘oude tijden keren weer en we gaan vanaf nu weer fijn samen-op verder. Hij is terug. Het is mij goed, mijn zaligst lot, nabij te wezen bij mijn Jezus. Hoe eerder Golgotha uit ons denken en uit ons geheugen weg is, hoe beter.’  

Nee. Opstanding is: en nu krachtig verder. Niet alleen om jóu tot belijden te brengen. Maar om verder te gaan met het werk van de Heere met het oog op ál die anderen.  

‘Ik heb nu het recht om naar Huis, om naar Mijn Vader te gaan. En nu al moet je beginnen te wennen aan de afstand tussen Mij en jou. Maar, Ik zal Hem sturen, de Heilige Geest, in Mijn plaats, naar mijn Godheid, genade, majesteit en Geest’, zo belijden we het immers met de Catechismus, ‘verlaat Ik je nooit.’  

Het gaat niet alleen om jou, Ik heb de wereld voor ogen.  

3) Dat is het laatste: De Meester, de Leraar gaat verder met zijn onderwijs aan Maria.  
    Dat onderwijs is prachtig. Want meteen krijgt Maria ook een opdracht. Hij zegt: ‘ga berichten aan Mijn broeders: Ik ben bezig een begin te maken met Mijn gaan naar de hemel. En ook voor jullie komt al dat prachtige, voor die broeders van Mij, waar Ik het uitgebreid over gehad heb met Mijn leerlingen, Johannes 13 tot en met 17. En vergeet Golgotha nooit. 

Broeders en zusters, luisteraars, prachtig is ook dat onderwijs. Want Hij zegt: ‘Mijn broeders’.  

Wie zijn dat? In de eerste plaats Zijn leerlingen, die op de vlucht gingen, die Hem alleen lieten, die ook niet anders konden dan denken: kruis is vloek en dus geen leven meer. Tegen hen zegt Hij: ‘broeders van Míj.’  

Hij tilt ze als het ware op naar Zijn eigen hoge niveau. Inderdaad, Hij blijft alleen de unieke Zoon, de Geliefde, in Wie de Vader al Zijn welbehagen heeft. Maar zij en ál die mensen die via hen in Hem gaan geloven, heel de kerk, zij zullen ook ‘kinderen van God’ genoemd worden, Johannes 1 vers 12.  

Mijn broeders. Eén en dezelfde Vader, één en dezelfde God. En hoe groot dat onderscheid tussen Hem en ons ook blijft, ZONDAG 13, ‘eniggeboren’, dat is inderdaad heel wat anders dan ‘aangenomen’, maar toch, de nauwste band. ‘Ik, hun oudste Broeder.’ 

En zeg dan ook maar nooit: ‘wat jammer dat ik Hem hier op aarde nergens kan opzoeken’. Maar zeg: ‘prachtig, dat Hij ook mij onderwijst, zodat ik geloof dat Hij verder gaat met Zijn werk, om die grote familie van allemaal broeders en zusters bij elkaar te brengen. En om dan, als dat voor elkaar is, terug te komen.’  

En wat is Maria dan een prachtige leerling na dit prachtige onderwijs. Want meteen – daar gaat ze, om die prachtige boodschap door te geven: ‘Ik heb Hem  gezien! Hij leeft! En door Hem zijn jullie leerlingen. En is iedereen die in Hem gelooft nooit meer los van Hem.’ Hij gaat eerst. U, die gelooft mag volgen.  

Maria kreeg te horen: ‘houd Mij niet vast.’ De boodschap nu is: ‘houd Hem vast, in geloof. En houd elkaar vast, als broeders en zusters van die opgestane Meester en Leraar.’ 

AMEN