Preek Maleachi 3:13–18 (Maleachi – deel 7)

Preek Maleachi 3:13-18 – Maleachi – deel 7
Door Ds. HG Gunnink, gehouden te Zwolle, 07-06-2020

Liturgie

  • Votum + zegengroet
  • Psalm 97:1,2
  • Tien Woorden
  • Psalm 97:3,4
  • Gebed
  • Psalm 73:1
  • Lezen
    • Nehemia 9:1-38
    • Nehemia 10:1, 9, 14, 28-39
  • Tekst
    • Maleachi 3:13-18
  • Bediening van het Woord
  • Psalm 73:5,11
  • Gebed
  • Psalm 97:5
  • Zegen

Preek

-Voor de preek aan nog even een korte opmerking en dat is het volgende. Onze tekst is een deel van het laatste ‘gesprek’ wat Maleachi heeft met het volk. Maleachi, de profeet, in opdracht van de HEERE, die dan telkens dat ‘gesprek’ is aangegaan met het volk. Maar dat laatste ‘gesprek’ loopt van 3:13 – 4:6, en dat is dus vrij lang. In elk geval wat mij betreft te lang voor één preek, vandaar dat ik nu het éérste gedeelte van dat laatste gesprek hier mag behandelen.   

Met de aantekening: of ik ooit toekom aan 4:1-6, dat weet ik niet. Ik ben daarmee bezig geweest, maar ik loop daar voor mijn idee wat in vast, dus ik weet niet of dat ooit nog tot een preek zal komen. Het zij zo.  

Gemeente van onze HEERE, Jezus Christus, hier, in de verstrooiing, luisteraars,  

Het is al heel lang geleden, die eerste preek over Maleachi. En daarom zeg ik maar even hoe Maleachi toen begonnen is. Hoe die profeet, nee, hoe de HEERE via Zijn profeet het volk -terug uit de ballingschap- die eerste keer heeft aangesproken. Toen begon Hij met: ‘Ik heb u lief.’ Zo benadrukte de HEERE Zíjn trouw. En hoe Hij als hun HEERE ook echt om hen gaf.   

En de ‘gesprekken’, de ontmoetingen van de HEERE via Maleachi met Zijn volk, al die ‘gesprekken’ daarna, die werden op díe basis en in dát kader van het verbond, het trouwverbond van de HEERE met Zijn volk gevoerd. Je zag telkens weer bij elk ‘gesprek’, hoe de HEERE bezig was er alles aan te doen, om ervoor te zorgen dat ook Zijn volk, dat ook Israël, de kerk van het Oude Testament, trouw zou zijn. En aan Hem verbonden zou leven.   

Maar …  

Ik wil u vanmorgen het Woord van de HEERE laten horen onder het thema:  

De HEERE zál recht doen!
1) Hij hoort Zijn kinderen die Hem beschuldigen (vss. 13-15)
2) Hij ziet Zijn kinderen die Hem vrezen (vss. 16-17)
3) Hij houdt Zijn verbond (vs. 18
)

1) Allereerst: Hij hoort Zijn kinderen die Hem beschuldigen. ‘Maar…’, zo sloot ik de  
    inleiding af. Want ook in dat begin van het zesde ‘gesprek’ merk je er nog maar zo weinig van, dat het volk als gehéél dankbaar de HEERE wil dienen. Nee, het is juist anders. ‘Jullie, jullie trokken een grote mond tegen Mij open. Jullie hebben, -niet alleen maar: jullie woorden wáren hard-, maar ook: jullie woorden zíjn hard. Jullie hebben zware kritiek op Mij, de HEERE. Jullie zeggen lelijke dingen van Mij. Jullie maken Mij zwart.’  

En dat is geen kleinigheid, broeders en zusters, luisteraars. Als kinderen van de HEERE zich zo gedragen tegen Hem. De HEERE bekritiseren, dat is immers altijd onterecht.   

Zeker, ook als je op de HEERE vertrouwt, dan kan het in een opwelling wel eens zo gaan dat je dat toch doet, denk maar aan iemand als Jeremia die soms helemaal, zouden wij zeggen, over de rooie ging. En dingen zei, waar je koud van kunt worden. Maar dan is het bij zo iemand: hij gaat er niet mee door!  

En denk ook aan wat er inderdaad gezegd mág worden tegen de HEERE. PSALM 44: ‘HEERE, wordt wakker waarom zou U slapen, ontwaak’. Dan zeg je ook nogal wat, alsof de HEERE zou slapen. Ja, voor ons gevóel kan dat dan zo zijn, als de HEERE niks doet, en kun je dingen gaan zeggen, waarvan je later denkt: hoe heb ik dat ooit gedurfd, dit was niet goed.   

Er mag wel veel. Juist in die bijzondere verhouding van de Here met Zijn volk. Iets daarvan kun je tegenkomen ook in een gezin van de kinderen van de HEERE. Als kinderen soms tegen vader en moeder dingen zeggen … Als ze daar een paar jaar later, -misschien een paar dagen later al-, over nadenken, dan weten ze van, dat mocht absoluut nooit, had ik nooít mogen zeggen. Maar juist omdat die verhouding dan zo in die verbondenheid is, ze horen bij elkaar. En als puntje bij paaltje komt hebben ze mekaar lief, ja, dan kan er ook veel gezegd worden.  

Alleen hier, Maleachi die wijst daarop, de hele instelling van die kinderen van God, dat deugt van geen kant. Dat is al maar door, negatief commentaar. Juist dat ‘al maar door’, daar klopt niks van. Alsof de almachtige HEERE zou moeten doen, wat wíj het beste vinden. Alsof de HEERE Zich niet houdt aan wat Hij belooft. Nee, het is precies andersom: die kinderen van God houden zélf het verbond niet. Het is haast, zou je zeggen, 2020.   

Zoveel mensen hebben nog een Bijbel in huis. Zijzelf, en in elk geval hun ouders, ze hoorden nog het Woord van de HEERE. Maar als je ze dan nu hoort, klip en klaar wordt, -om zo te zeggen-, de HEERE afgebrand. ‘Als God… ja, dan…’ Nou, u kunt het zelf wel invullen.  

En ook wij moeten daar, hoogmoedig als we van onszelf zijn, altijd weer voor oppassen. Ook voor die stille kritiek. Wij zijn van die mensen, ja, wij zeggen het dan niet zo gauw hardop, ‘dat kun je niet doen’. Maar hoe is het in ons denken? Dat wij ook vinden: ‘maar ik weet het beter’.   

Als de HEERE via Maleachi Zijn volk zo aanklaagt, over dat beschuldigen, dat zwartmaken, dan reageren ze meteen. En wat we telkens gezien hebben, eigenlijk bij elk van die ‘gesprekken’, elk van die ontmoetingen, de mond valt ze er weer bij open. Stomverbaasd.   

‘Daar snappen we nou helemaal niks van, hoezo zetten wij de HEERE in het beklaagdenbankje? Hoe kom je erbij.’ 

Dat is beangstigend, dat dat kan. Dat je al zo ver bij de HEERE vandaan bent, dat zo’n scherpe aanklacht al niet eens meer bij je binnenkomt. Maar dat maakt de aanklacht niet minder waar.   

En Maleachi, de HEERE, Hij maakt het hun dan heel goed duidelijk dat en hoe zij zo negatief tegen de HEERE inleven en praten. Want wat denken ze bij zichzelf en wat zeggen ze tegen elkaar? Ze zeggen van, ‘God dienen, daar heb je nou werkelijk ook helemaal geen fluit aan, daar schiet je niks mee op’.   

Dat eerste woord ‘dienen’. Dat is eigenlijk heel algemeen. Dat gaat om het leven met de HEERE in zijn totaliteit. Denk maar aan Micha 6:8; recht doen, goedertierenheid, in één woord ootmoedig, nederig leven met God. Dat is wat de HEERE van een bondeling verwachten mag. Je aan Hem onderwerpen in gehoorzaamheid, want de HEERE heeft het 24/7 voor het zeggen.   

En dan het tweede. Dan komt er eigenlijk nog een keer ‘dienen’, maar dan wordt het iets meer bijzonder, want dan staan die woorden daarbij van, ‘in het zwart gaan’. Een beetje een bijzondere uitdrukking, maar wij kennen dat ook wel, want iedereen weet hier wat er bedoeld wordt, als je zegt, ‘de witte boorden’. Dat zijn die mensen die achter bureaus zitten. Of, een heel ander geval, iemand kan zeggen: ‘ik ben gisteren bezig geweest op het groene laken’. Dan weet je wel, dat die aan het biljarten of aan het poolen was. Dat zijn van die uitdrukkingen.   

‘In het zwart’, dat is ‘eredienst houden’, naar de tempel gaan en ‘in het zwart’, om schuld te belijden en boete te doen. En, nota bene, ook daar zeggen ze van: dat betekent helemaal niks. Dat haalt niks aan. Daar bedoelen ze mee: ‘het haalt niks aan’. Omdat ze uitgaan van de gedachte dat het dienen van de HEERE metéén gevolgen zou moeten hebben in je leven, dat het metéén zorgt voor een goede opbrengst, vooruitgang, gezondheid.  

Denk even aan Nehemia, dat die benauwdheid en die ellende van het ene op het andere moment verdwenen is. Met de gedachte: de HEERE denkt toch altijd om ons? Hij geeft toch voortdurend om ons? Nou, dan moet Hij dat laten merken ook. Maar wat ze ervaren? Nee, zeggen ze, waardeloos, nutteloos.   

Want kijk maar om je heen, hoe gaat het bij ons, volk van de HEERE. Wie zijn er te feliciteren? Dat zijn de mensen die hoogmoedig en trots doen; die doen, waar ze zelf belang bij hebben. Dat zijn die mensen die in voorspoed leven en geen problemen hebben.   

Dat zijn de mensen van PSALM 73, weet u wel. Het gaat ze zó goed en ik, ik keek ernaar en ik dacht van, moet ik dan misschien ook op zo’n manier gaan leven. Dat was het eerste vers, ‘ik was bijna uitgegleden.’ En dan krijg je ook ergens midden in die PSALM, ‘het was mis met mij, tótdat ik het heiligdom binnenging, totdat ik weer geconfronteerd werd door de HEERE, met het Woord van de HEERE. En toen kwam het weer voor mekaar’. En dan loopt die PSALM ook prachtig af.   

Maar hier zeggen ze, mensen die God-loos leven, en dat zijn dus allemaal bondelingen, dat zijn allemaal Israëlieten, die God-loos leven, die geen rekening met Hem houden, tegen Zijn geboden inleven. Die worden door Hem beloond, vinden ze. Hun gezinnen, hun zaken, dat staat als een huis. En zelfs rechtstreeks God verzoeken, -kennen wij vanuit Israël in de woestijn, en het gebeurde toen blijkbaar ook-, heeft dan nu geen enkel gevolg meer. Je kunt zomaar zeggen: ‘alles wat God mij onderwijst, ik leg het naast me neer. En wie maakt me wat!? God doet niks’.    

Die hoogmoed van mensen die zich tegen God verzetten. En dat is iets, niet alleen maar voor die tijd van toen, maar als je om je heen kijkt, kun je toch ook heel makkelijk soms, -je hoeft maar bij jezelf te kijken-, kun je ook wel eens denken, het lijkt erop, dat je beter net zo kunt leven als die mensen, die de normen van de HEERE  volledig uit de samenleving weg willen werken.   

Mensen die heel druk zijn met het bestrijden van corona, maar nóóit vragen om de kracht en de wijsheid van de HEERE om dingen te doen. En die, wat er dan ook aan de hand is in deze wereld, gewoon doorgaan tegen Hem in te gaan. En dan nog, alles lukt die mensen. En God -zo lijkt het!-, en God reageert niet eens.  

2) Maar in de tweede plaats, de HEERE zál recht doen! Hij ziet Zijn kinderen, die Hem vrezen. ‘Maar dán …’ Dat woordje heeft echt de nadruk: dán, als de meerderheid van het volk van de HEERE Hem van alles en nog wat voor de voeten gooit en Hem de rug toekeert, dan zingen -bij wijze van spreken- de gelovigen PSALM 1 en PSALM 2.   

PSALM 1 en 2, als de inleiding op alles. PSALM 1, met die tegenstelling: ‘de HEERE dienen, de HEERE níet dienen’. PSALM 2, met: ‘maar de HEERE is Koning, en wel dégelijk regeert Hij!’ Degenen die de HEERE vrezen, vast overtuigd van het verbond met de HEERE, blijven ze zich aan Hem onderwerpen. En zeggen ze het ook telkens tegen elkaar, ‘hou het vol, hè! Niet het erbij laat zitten! Ga er mee door! Hoor wat de HEERE zei! En als Hij wat belooft, dan staat Hij daarvoor!’  

En de HEERE let op wat zij doen in trouw aan Hem. Het gaat Hem echt niet voorbij, alsof het de HEERE niet zou interesseren wat Zijn kinderen doen en hoe ze reageren op wat Híj doet, in het verbond.   

Het is echt niet, -dat is tegenwoordig ook zo’n uitdrukking- ‘ja, ’t is zo ’t is’, zeggen de mensen dan. ’t Is zo ’t is. Nee, God kijkt niet machteloos toe of zoiets. Hij heeft alles en iedereen, en het doen van elk mens, -helemaal het doen van elk bondeling-, volledig in de peiling. En op ZIJN tijd, -moet even met hoofdletters-, niet op onze tijd. Maar op ZIJN tijd, zal Hij daar ook op reageren. De HEERE is de Almachtige, de Levende.   

Hij is niet als een Baäl. Als Elia dan zegt van, ‘o, hij doet misschien even een dutje? Of zit ie per ongeluk op de wc?’  

Het oog van de HEERE gaat over heel de aarde en altijd heeft Hij Zijn volk in zicht. Nee, dan is er niet altijd meteen een reactie. Kijk, als een kind thuis heel verschrikkelijk dwars is aan tafel, dan kan ‘t best zijn van, dat dat heel kort even gaat van, ‘o jij wil niet eten, hup omhoog, ga maar naar boven, dan maar zonder eten naar bed’. Ja, dat is, je doet iets verkeerds, en meteen daarop komt de reactie.   

Maar zo gaat het bij de HEERE niet. Maar dat betekent niet dat Hij hen niet heel nadrukkelijk constant door voor de bril heeft. Hij kent dat ‘gedenkboek’, dat is dat Woord wat er staat in vers 16. Er is een gedenkboek geschreven voor Zijn aangezicht. Hij kent dat gedenkboek dat geschreven is.   

Wat is dat gedenkboek? Kun je verschillende uitleggingen voor hebben. Ik koppel dat aan wat er staat in Nehemia. Wat we gelezen hebben. Dat is dat officiële document, dat is de verklaring, dat is de akte van verbondsvernieuwing.   

Dat gebeurde in de tijd van Nehemia 9 en 10. Ze belijden schuld, en ze zeggen: ‘zo moet het niet verder, maar wij gaan opnieuw van ónze kant ook het verbond met de HEERE aan’. Hij ziet dat. En Hij hoort hen. En Hij zál recht doen. Dat zullen Zijn kinderen in de praktijk weer laten zien: ‘kijk, dit betekent de HEERE nu weer voor ons.’   

Dat is, broeders en zusters, luisteraars, dat is dat afspreken van die dingen in Nehemia 10, dat gaat maar niet om het doen van een aantal dingen. Maar dat is juist laten zien: kijk, omdat de HEERE, onze HEERE is, daarom kunnen wij niet anders, willen wij niet anders dan van onze kant daarop reageren. En zeker dan is dat gewerkt door God de Heilige Geest, dus ze hoeven zich nooit op de borst te kloppen, op de schouder te slaan. Maar dan komen ze ertoe om te zeggen: nu gaan wij dus weer de HEERE dienen.  

Ze zullen het echt ook merken dat de HEERE naar hen omziet. Want dat is bij de HEERE altijd zo. Hij ziet daar in Nehemia 9 en 10 Zijn eígen werk gekroond. Als ze de dienst van de verzoening, -denk aan dat laatste zinnetje van hoofdstuk 10-. Waar ging het om? Dat ze die dienst van de verzoening in stand willen houden, dat ze Hem willen eren en dienen. Die tempel, die moet draaiend blijven.   

En wie zo leeft, verbonden aan de HEERE, die zál ervaren, dat dat heerlijke gevolgen heeft. Toen hadden ze ZONDAG 1 nog niet, maar de inhoud van ZONDAG 1 konden ze op dat moment als het ware op gaan zeggen. Want dat stond ook al in Exodus 19. ‘Mijn persoonlijk eigendom zul je zijn, Mijn schat, duur, kostbaar, geliefd.’   

Nee, niet altijd meteen te zien. En soms een leven lang niet te zien. Terwijl het tóch waar is. Het zal ten volle duidelijk zijn op de dag die de HEERE zal maken. De tijd, -daar gaat het dan over-, de tijd van het werken van de Heere, Jezus de Gezalfde. Door Hem, door Hém alleen, kan een volk het eigendom van God zijn. Jezus Christus: ‘het is volbracht!’   

Wat is de HEERE zuinig op Zijn volk, dat Hem dient. Als een vader op een zoon. Een zoon is geen slaaf. Maar een zoon, zeg het maar eens een beetje apart, een zoon ‘heeft het hart van zijn vader’. Ook als het dienen onvolmaakt is en blijft.   

Denk maar even aan een klein kereltje, een jongetje dat gaat zijn vader helpen. Vader is aan het verven of die is bezig tegels te leggen. En wat doet zo’n jonkje dan?  Ach, als je eerlijk bent, loopt ie meer in de weg dan dat vader ervan opschiet. Maar, vader ziet het, het kind wil niet liever dan bij vader zijn. Ja, zelfs er voor vader zijn.   

Dat is die trouw die door de HEERE gewerkt is, zodat Zijn volk zegt, HEERE – en dan blijft het voor ons altijd, wat ik in het gebed ook noemde, genade. Maar toch, dat verlangen om de HEERE te dienen. En dat je dan weet dat de HEERE zegt, ‘ja, Ik ben ook trouw aan jou’.  

En wie gelooft in de Zoon van God, die mag zich hierin zo herkennen. Onvolmaakt, altijd! En wie gelooft krijgt er ook steeds meer verdriet van. Onvolmaakt, maar toch gerechtvaardigd en geheiligd. En Hij zál, -de HEERE zal recht doen-, Hij zál verheerlijkt worden.  

3) Dan het laatste, de HEERE zál recht doen! Hij houdt Zijn verbond. Want, zij die  Hem vrezen, zullen zien dat er wel degelijk een enorm verschil is, tussen dienen en niet dienen. Tussen de onderwijzing van de HEERE aannemen en Hem afwijzen. Tussen leven naar het doel dat God stelt, en het doel missen.   

Want wat is Gods bedoeling met de schepping van de mens? Wat is Gods doel van de uittocht en van de terugkeer uit de ballingschap? Van het verbond van de genade? Van de herschepping? Het is allemaal hetzelfde: God dienen, God eren!   

En op de dag van de Heere Christus en dóór Hem, Die zal oordelen de levenden en de doden, zul je het zien. Voor de één: ik heb de HEERE mogen vrezen, eren en dienen; kom binnen in de eeuwige vreugde en geniet volop nu van het leven, volmaakt, zonder zonde, voor God Drie-enig.  

En voor die ander, die niet van God wil weten. Ga weg van Mij, Ik ken je niet, dat betekent, ik wil niks met je te maken hebben. Dat is aan het eind van het Oude Testament, naar de volgorde van de Bijbelboeken zoals wij ze hebben, de allerdiepste ernst. Eeuwig wee of eeuwig wel!  

Wie voor de HEERE metterdaad ontzag heeft, zal die diepe vreugde mogen ervaren. God doet recht. Recht, verdiend door Jezus Christus. Dat is genaderecht voor wie de HEERE hoogachten.  

AMEN